Ik weet niet of ik er klaar voor ben er over te schrijven, maar meestal helpt het schrijven me wel orde te brengen in mijn hoofd.
Wat er gebeurd is:
ik ging naar het werk om mijn terugkeer te bespreken na een jaar (ziekteverlof, zwangerschapsverlof, onbetaald ouderschapsverlof) en de baas vroeg me of ik wel binnen de organisatie pas.
Achtergrond: een jaar is veel, ik ben toegewijd maar vaak ook kritisch en ik ben heel open geweest over mijn struggles om bv werk en gezin te combineren, in het verleden.
Uiteraard ben ik in huilen uitgebarsten. Ik ben flink ziek geweest (fysiek en mentaal), ik heb een tweeling gekregen, ik had sommige dingen ook graag anders gehad (dat ik supervrouw was en hoogzwanger nog 10 uur per dag kon werken ofzo). Ik had al mijn moed bij elkaar geschraapt en me bij elkaar geraapt en ik had er weer zin in, en zijn opmerking voelde als een soort koude douche. Met ijsblokjes.
Een wirwar van gedachten.
(Geen oordelen over mijn gedachten, het is gewoon een soort gedachtenregen die dan gaat druppelen en bij momenten stortregenen of zelfs hagelen.)
Hij heeft drie mensen aangenomen en heeft geen werk genoeg voor ons als ik terug kom.
Er is iets gebeurd achter de schermen, iets heeft zich tegen mij gekeerd, maar ik krijg er de vinger niet op.
Dit is niet eerlijk.
(…)
Wat ik het ergste vond, is dat hij me vast timmert met een aantal dingen. Hij heeft een aantal gebeurtenissen uit de context gehaald (bv tijdens mijn zwangerschap heb ik gevraagd om een tijdelijk lichter takenpakket omdat ik te ziek was om het land rond te rijden – nu zegt hij: je hebt zelf gezegd dat je iets anders wou doen – zonder de context mee te nemen!) en gebruikt die dingen tegen mij. Toen ik totaal verbaasd was, vroeg hij me of ik dan geen zelfreflectie heb, wat voor mij toch wel de meest gemene opmerking was. Want ik heb denk ik vaak te veel zelfreflectie en zelftwijfel, maar ik ben ook niet zo rad van tong om op een totaal onverwachte en naar mijn gevoel niet zo eerlijke situatie gevat en genuanceerd te reageren. Als mensen oneerlijk zijn in hun argumentatie, schrik ik daar zo erg van, dat ik ook weinig verweer heb.
Daar voel ik me boos en machteloos bij. Ik heb geen recht van antwoord gehad omdat het me zo zwaar overviel.
In de auto belde ik de Man. De Man is het zakelijke niet-emotionele type die niet snel partij kiest en al, maar hij zei tamelijk verbaasd dat hij dit toch wel erg vrouwonvriendelijk vond. Dit, na een complexe afwezigheid wegens een complexe zwangerschap.
De Man zei ook: ‘dit kunnen we aan’. En toen hield ik nog meer van hem. Omdat we het aankunnen. Maar ook omdat hij ‘we’ zegt. Met de Man win ik de oorlog wel.
Naast alle ontzetting en verbazing en niet weten hoe verder, en ook de boosheid, ben ik er ook van overtuigd dat ik geen slachtoffer wil zijn. Ik zie best dat het allemaal complex is en dat ik ook niet de makkelijkste ben in een team en veel dingen in vraag stel. (Tegelijk zie ik ook dat er in ons team een situatie is van formeel en informeel leiderschap en dat ik daarbinnen wat heb moeten schipperen.) Ik zie ook wel dat ik altijd heel erg mijn best heb gedaan. Ik wil het volledige plaatje zien, en me niet in een zielig hoekje plaatsen.
(En tegelijk klopt er gewoon ook echt iets niet aan de hele situatie.)
En wat er ook nog doorheen fietst, is dat hij uitsprak wat ergens onbewust al lang speelt. Dat ik mijn eigen bedrijfje wil, en dat ik daarvoor weg moet gaan bij het werk. Maar dat is spannend en ik weet niet of het lukt en daarom heb ik een map vol plannen, maar doe ik er niets mee. Het leek even alsof hij een instrument was van de synchroniciteit en mij een soortement schop onder mijn kont gaf om het nu maar eens zelf te gaan doen.
Binnen twee weken bespreken we hoe-nu-verder. Mijn boosheid bestaat naast mijn map vol plannen die ik elke dag aanvul. Met mijn hart heb ik al afscheid genomen en ben ik al gesprongen. Maar met dat vaste contract is het nog even kijken hoe dingen best afgerond kunnen worden, en of dat nu of later zal zijn.