Zelfzorg & werklust

Er zijn ongeveer dertig kinderloze uren. Ik doe de zaterdagse dingen. Tref de Man op het bankje bij de koffiebar op het pleintje. We lunchen met de buren. Ik draal nog even door de stad.

En dan moet het. Ik kook, we eten, en ik trek me terug op de zolderkamer. Een kamer die vertrouwd ruikt (lavendel), waar een groot whiteboard staat waar ik de categorieën te doen, aan het doen en gedaan op heb gemaakt en waar post-its van links naar rechts over het bord bewegen. Het is mijn kamer vol boeken. Er is zacht licht. Er wordt gewerkt.

Ik sta de komende tijd vaak voor teams, up to 85 mensen. Dat is hard werken in de voorbereiding. Daarnaast moeten de gewone dingen ook nog doorgaan.

Dus ik werk tot een stuk in de nacht en na een hazeslaapje en een koffie zit ik om 6u weer aan mijn bureau. In de late namiddag is de fut er wat uit. Ik ga vroeg slapen, zeg mijn vergaderingen voor maandag af en geef mezelf nog een dag om te werken.

Misschien is volwassen worden wel dat je je realiseert dat je niets ongestraft doet. Alles heeft zijn prijs. De Man loopt veel, waardoor de connectie tussen ons wat lijdt. (Dit moet niet eeuwig duren. Samen leven met iemand die goed hardloopt is ook samenleven met iemand die niet alles mee kan eten, vaak gaat trainen, over kilo’s en minuten praat en een heel jargon hanteert met zinnen als ‘ik had te weinig inhoud’.) Ik moet veel werken waardoor ik wat minder hier en nu ben. De kinderen zijn wat moe door onze drukke programma’s. Een weekend doorhalen met werk kan best, maar op maandagochtend ben je moe en brak en moet je nog even.

Dus ik doe wat me te doen staat. Vergaderingen afzeggen, hoe niet-loyaal ik het ook vind. Aan een vriendin laten weten dat we niet uit eten kunnen als ik de volgende dag om 7 uur in de auto zit en tot 17u een dag inhoudelijk en procesmatig moet verzorgen. Goed eten. Om de twee uur een wandelingetje maken tussen het voorbereidend werk ook, hoe erg het ook lijkt op tijdsverspilling. Mijn 5 kilometers lopen. Een warme douche. En vooral: elke gewerkte dag die vrij had moeten zijn in de agenda elders vrij plannen.

Naast me ligt een boek te wachten. ‘Opgeruimd leven. Roadmap naar tijd en balans’, van de onvolprezen Eva Brumagne. Zoals ooit het blogboek blogland inspireerde tot blogboek-bloggen, zo ga ik met de opdrachten van Eva aan de slag op deze blog. Wordt vervolgd. En hopelijk door jullie meegedaan. 🙂

 

Heilige boosheid

Hij en ik, we vechten de strijd van de angstige en de vermijder.

Er is pijn, want wat je ten diepste wil, kan je niet afdwingen. Je kan eisen dat iemand een keer per week met je uit eten gaat, maar je kan niet eisen dat hij dat met z’n hart doet. Je kan eisen dat iemand lief voor je is, maar je kan niet eisen dat iemand je graag ziet. Deze voorbeelden zijn trouwens fictief. Er zijn andere onvermogens en diepe wensen die hier vechten.

Ik hoor hem vragen te zien dat hij naar zijn vermogen zijn best doet en dat te erkennen. Ik hoor mezelf vragen te erkennen dat ik te kort heb en ik meer mag willen. Meer van de dingen die onmogelijk worden als je ze begint te vragen. Omdat ze krijgen als antwoord op de vraag al de bevrediging van het krijgen wegnemen.

Een voorbeeld is de kinderwens. Ja, ik wil graag een kind. Hij is voorzichtig, wil dat eerst alles onder controle is, vraagt zich af of we het moeten willen. En ik wil alleen maar dat hij zegt: ja, ondanks het feit dat nooit alles onder controle kan zijn en dat we niet weten hoe het uitpakt, wil ik een kind met jou.

Maar van zodra ik hem dat vraag, kan hij me dat nooit meer geven, want ik zal nooit meer weten of het van hemzelf komt, of dat ik het heb afgedwongen met mijn verlangen.

Het is een kluwen. Recent reageerde iemand op deze blog door te zeggen dat het jammer is dat het zo moeilijk blijkt voor mij om een relatie op te bouwen. Dat zinnetje spookt al weken door mijn hoofd. Is het gewoon moeilijk of ben ik specifiek iemand die het niet kan?

Ik denk dat we beiden (de Man en ik) voor elkaar willen kiezen en bij elkaar willen zijn. Dat er geen kwaadaardigheid is, alleen maar onvermogen aan beide kanten. Ik heb niet slecht gekozen en hij ook niet (haha), maar het is zo moeilijk.
In de auto besluit ik dat ik koppig vasthoud aan mijn keuze voor hem, want hij is een lieve, zorgzame Man die ons graag ziet en er voor ons is. Een Man die aan de schoolpoort staat als het nodig is, zal doen wat hij kan om me te helpen. Een Man die opstaat als de kleine zoon hoestbuien heeft. Ik hoor niet wat hij dan zegt, maar als ik zijn geruststellende stem hoor tegen het huilende kind, dan weet ik genoeg.

Maar ik verzuip bijna in boosheid. O, wat ben ik woest. Woest op hem, woest op het leven, woest om niet krijgen wat ik nodig heb.
En ik geraak verstrikt in mezelf want ik weet van sommige dingen niet meer voor wie ik ze nu eigenlijk doe. Voor hem, voor mij? Het lijkt alsof elke exercitie in mijn leven, werk, vriendschap, relaties, te maken heeft met het gevoel mijn best te moeten doen, het gevecht met mijn angst niet te voldoen, inderdaad niet te voldoen OF niet te krijgen wat ik ondanks mijn inzet zou willen. En dan trek ik me terug. En sinds enkele weken word ik ook gewoon boos. Existentieel boos. Het is lastiger voor mijn omgeving, maar het is beter voor mezelf.

Ergens is het zo basic en zo simpel. Als je in het begin de boodschap niet gekregen hebt dat je ok bent zelfs zonder dat je iets doet of geeft, blijf je altijd zoeken naar wat je moet doen en geven om goed genoeg te zijn voor de ander. En na een tijd weet je niet meer wat je doet omdat je het zelf wil en wat je doet omdat de ander het wil. Of omdat je denkt dat de ander het wil.

De therapeut waar ik voor het werk naar toe moet, heeft blinkende oogjes als ik zeg dat ik conflicten heb. Dat vindt hij een goed teken, terwijl ik er best veel last van heb. Hij is blij dat ik niet meer mee wil doen met al die gekke dingen die anderen normaal lijken te vinden. Dat ik niet meer drie dagen met buikpijn wil rondlopen omdat ik geconstipeerd geraak van de drukte. Dat ik de dingen niet meer op de voorwaarden van de anderen wil. Dat ik geen werkdagen meer wil van 500 km rijden en drie afspraken, met om 8u de deur uit en om 20u terug.

Maar wat mijn eigen voorwaarden zijn en wat ik dan wel wil kom ik niet bepaald op het spoor. Ik wil dat de dingen normaal zijn. Normale werkdagen waar ik niet total loss van geraak. Normale contacten met collega’s die me niet te dicht op mijn vel zitten of ideeën overnemen en ermee aan de haal gaan. Ik wil mijn kinderen zien en tijd met hen doorbrengen. Ik wil niet meer dat mijn jongste weer doodmoe en altijd bleek is. Ik wil tijd om voor te bereiden wat ik moet doen. Ik wil dat mijn lief mij graag ziet zoals ik ben en mij geeft wat ik nodig heb en van me aanneemt wat ik te geven heb. Ik wil een baby want ik ben zo verdrietig om het kind dat ik verloren ben en ik ben gewoon een jonge vrouw die een kind wil en dat mag, ik mag best een kind willen. Ik wil goed betaald worden voor het harde werk dat ik doe en liefst op tijd zonder dat ik er achteraan moet (specifiek het geval voor mijn bijberoep, waarom staken bijberoepers nooit?). Ik wil dat Dirk zijn schulden terug betaalt, niet elke keer uitstelt wat hij aan alimentatie moet betalen en dat hij niet alleen ouder is als het hem uitkomt en verder eindeloos zeurt om elke aanpassingen aan elke gemaakte afspraak. Laatst durfde hij tegen mij zeggen dat ik moest begrijpen dat schoolpoort-uren niet makkelijk zijn voor hem OMDAT HIJ ER ALLEEN VOOR STAAT. Ik dacht werkelijk dat mijn broek afzakte. (Ja, hij zal er best alleen voor staan maar ik stond er jaren alleen voor en toen was het maar normaal dat ik wel aan de schoolpoort stond.)

Ik wil dat de dingen normaal zijn en ik ben boos omdat ze dat niet zijn.

Zo.

Boosheid, boosheid is heilig. Sainte Colère, las ik ergens, lang voor ik het begreep. Met de acupunctuur-man werk ik aan mijn lever. Die werkt niet goed, zegt hij. Ik neem Mariadistel om beter te ontgiften en die lever te laten functioneren. Het resultaat is die heilige boosheid,  in plaats van eindeloos moe en altijd pijn zoals jaren het geval was.

Ik ben liever boos dan moe.

Maar het is hard werken.

P.s. Een onnozele boodschap tot slot. Ik ben mijn pincode van mijn telefoon kwijt en dus jammer genoeg onbereikbaar voor zij die afvragen waarom ik van de aardbol ben verdwenen.

 

De zaterdagse dingen

Het is zaterdag en we zijn met twee. De Man maakt zich klaar om te gaan hardlopen. Ik neem een lange douche, stap op de fiets en rijd de stad uit om groenten te gaan oogsten. De herfst hangt in de lucht. Het is mijn seizoen. Wat zinnelijk, de zon, de frisse lucht, de aarde waar ik in woel. Tegenzin om wortels te oogsten, en verwondering als ik ze vlotjes en zacht uit de grond kan trekken.

Ik fiets met mijn tas vol zand en groenten naar de stad, waar ik De Standaard koop. Zaterdagse verwennerij! Op de markt haal ik brood en kijk ik even rond, en dan bestel ik een cappuccino bij de koffiebar. Temidden van de drukte en bedrijvigheid van de barrista’s drink ik mijn koffie en lees ik mijn krant. Weer thuis lunchen de Man en ik samen, waarna we nog even de stad inlopen.

De zaterdagse dingen, oogsten, brood halen, krant kopen, koffie drinken, voelen zo rijk en luxueus. Het voelt als een ritueel, dat weer anders is met de kinderen (trager en geen koffie), en ik realiseer me hoe belangrijk het is om deze rituelen, deze ankerpunten in de week te hebben.

Laatst ging ik met de Man naar een concert, wat leuk was, maar waardoor ik weer besefte hoezeer ik mijn leven aangepast heb aan mijn prikkelgevoeligheid. De luide muziek, de lichten, de geur van de mensen rondom me, het was zo ontzettend vermoeiend. Leuk voor een keer maar niets voor mij, in tegenstelling tot de ingrediënten van het zaterdagritueel die in combinatie net op maat zijn van wat ik aan kan en waar ik van geniet.

En dat, besef ik terwijl ik langs een grachtje loop, is waar het uiteindelijk om gaat. Die mooie zinnelijke ervaringen van het ruiken van een vleugje herfst, het voelen van de late zon op je gezicht, de geur en smaak van koffie, het papier van de krant tussen je vingers, het woelen in de aarde, de kus bij thuiskomst.

 

De Man die de vlaggetjes ophangt

De verjaardag van de kleine broer is nooit onbeladen, hier. Op zijn eerste verjaardag jankte ik de ogen uit mijn kop en overwoog ik om me te laten opnemen in een ziekenhuis. Zijn tweede verjaardag moest een feestje worden, en dat werd het (zie hier en hier). Zijn derde verjaardag herinner ik me gek genoeg niet zo goed. Ik vermoed dat we het bescheiden doch gezellig gehouden hebben. Geen drama, geen gekkigheid.

En nu was het mannetje alweer jarig. De avond van tevoren stond de Man vlaggetjes en slingers op te hangen. Hij kwam vroeger terug van het werk om samen cadeautjes te kopen. De dag zelf hielden we rustig. Ik bakte cupcakes als traktatie en ze zagen er zowaar gelukt uit. Het feestje doen we later nog wel eens, dat vraagt nog wat organisatietalent dat ik niet echt heb.

Toen de vierjarige al lang lang te slapen, kroop ik bij de Man in bed. Ik dacht aan die nacht in het ziekenhuis vier jaar geleden. Dat ik nu in Nederland zou wonen, met een Man die ik toen nog niet kende maar nu de mijne is, in een leuk huis, in een leuke straat, zonder heel noemenswaardige zorgen en mét vlaggetjes, had ik toen onmogelijk kunnen denken. Ik had even goed onmogelijk kunnen bedenken wat voor puinhoop er tussen die nacht en deze nacht zat. Maar toch is het een mooie illustratie van twee dingen waar iedereen zich aan kan vasthouden. Namelijk: verandering is de enige constante én you really really never know.

Bankje

Ik ben nog geen half jaar geëmigreerd. Maar ik weet alle lichtknopjes intussen wel zitten en de stopcontacten ook en ik ken de weg in de stad en de naam van de buren.

Elke zaterdag fiets ik naar de boekenwinkel waar ik een Standaard uit de rekken vis met een zucht van genoegen. Mijn krant, mijn krant! Ook het Parool lees ik, maar de Standaard, die is van mij.

In het weekend is er genoeg krant om ook in de week nog te zitten bladeren. Vandaag dronk ik een kop koffie, bladerde ik door mijn Standaard, en las ik een artikel over iemand die een bankje voor zijn huis had gemaakt in Gent en wat voor sociale revolutie dat geeft, want gezeten op dat bankje praat je wel eens met de buren. Wow, zeg, wat een concept!

Ik werp een blik naar buiten en grijns. 90 procent van de huizen in mijn steegje hebben een bankje voor het huis, naast een hele resem fietsen. Wij hebben te veel fietsen om een bankje te hebben (volgens de Man, maar voor mijn volgende verjaardag is misschien wel wat te regelen). Geen auto’s, geen opritten en geen geparkeerde voertuigen zoals in mijn heel Belgische vroegere dorpje. Ik sla de krant dicht en drink mijn koffie verder op op het gedeelde bankje in de gedeelde tuin. Bankjes en gedeelde tuinen, wat een concept :).

De rode draad

De Man en ik, we verzeilen in een ruzie zoals we er wel vaker hebben. Ik zie haarfijn hoe we reactie op reactie stapelen en dat we daarmee moeten ophouden. De dingen hoeven niet zo te escaleren en we zijn grote mensen en we willen graag samen zijn en we moeten beter kunnen.

Maar zo maakbaar is het allemaal niet.
Want ik ben moe van telkens terug de eerste stap te zetten en ik wou dat hij dat een keer kon doen met heel veel liefde en warmte. (Iets dat hij misschien wel wil, maar niet kan.)
Ik denk dat hij moedeloos is omdat hij zijn best doet en zich mogelijk niet geapprecieerd voelt.
Er is het echte leven met kinderen en werk en wat moet gebeuren, waardoor je een beetje krampachtig in een stramien blijft.
En we hebben allebei rugzakken vol slapende ervaringen die wakker worden bij een reactie, een blik, een sfeer, en die de dingen erger maken dan ze hier en nu zijn.

Als de Man een keer gefrustreerd een ommetje gaat maken, duik ik in een peilloze diepte omdat ik zo vaak alleen gelaten ben door Dirk die dagen weg bleef en nooit zei waar hij was en mij met alles alleen liet zitten. De Man komt snel terug, maar ik val die nacht door bodem na bodem en ben weer terug op al die momenten van alleen gelaten te zijn met de kinderen. Ik ben nog dagen doodmoe van de trip down trauma-lane. Ik ben kwaad op de Man, maar op de foute.
En omgekeerd trekt de Man mijn authenticiteit een keer in twijfel. Als ik één ding niet ben, is het strategisch. Als ik één ding wel ben, willens nillens trouwens, is het authentiek. Ik ben zwaar geraakt, maar realiseer me later dat de opmerking niet voor mij bedoeld is, maar voor een vorige vrouw. Of hij het zich realiseert, weet ik niet. Ik weet alleszins dat elke woord dat ik hem zeg oprecht is. En dat de negatieve dingen daarbij niets afdoen van de waarheid van de positieve dingen. Waarom zou het feit dat ik zou willen dat sommige dingen makkelijker gaan, betekenen dat het niet waar is dat ik hem een lieve, zorgzame man en vader vind, dat hij mijn Man is, dat ik bij hem wil zijn, dat ik geniet van hem?

Ik ben lang alleen geweest en heb soms met lede ogen naar relaties gekeken. Ik heb vaak gedacht dat je elkaar alleen maar een beetje meer moest appreciëren, om het te doen werken. Maar dat is makkelijk gedacht aan de zijlijn, en ik realiseer me nu vaak dat het zo’n mijnenveld kan zijn, met als enige rode draad de intentie bij elkaar te zijn en elkaar gelukkig te maken, hoe gehandicapt je beiden ook bent in liefhebben en liefde ontvangen en hoe die riempjes van die uitpuilende rugzakken ook snijden in je schouders.

Via app schudt een vriendin me wakker. Dat je sommige dingen niet kan afdwingen en dat ik moet kijken naar de manier waarop hij liefde geeft. Juist, ja. Wanneer was ik dat vergeten? Ik kijk en ik zie dat hij helemaal gammel na een zeer zware looptraining een uitstapje met ons maakt. Ik kijk en ik zie dat hij me streelt als ik naar huis gesukkeld ben na een euh ja,  iets te zware looptraining (o, wat een feest, die mix van rauwe pijn in mijn botten en zijn lieve aanraking). Ik kijk en ik zie dat hij aan de schoolpoort staat als ik er niet sta, dat hij de kinderkamer opruimt, sojayoghurt heeft gekocht, de helft van de rekening van de kinderopvang betaalt. Hij maakt cappuccino en ik krijg altijd de best gelukte. Hij plukt peren voor in de slow juicer en neemt me mee uit lunchen op vrijdag als we beiden niet werken. We gaan plukken in de zelfpluktuin en hij staat zo aandoenlijk grappig prei te trekken. En als ik snikkend op bed zit verstrikt in onze ruzie, is hij niet te beroerd met me te praten en toe te geven waar hij te koppig was. En dan haalt hij frietjes bij een nieuwe friettent, omdat de man van de andere friettent onaardig is geweest tegen mij. (Onaardig? Racistisch!)

That’s it. Hard werken, is het. En vooral die rode draad vasthouden. Ik probeer niet te zeggen wat ik niet wil, maar wel wat ik wel wil. Ik wil bij je zijn. Ik wil dat het werkt tussen ons. Ik wil jou.

(Voor de andere reizigers door het mijnenveld. Lees: Dr. Sue Johnson. Laat me niet los + Houd me vast. En een blijver: Alain De Botton, Weg van liefde.)

 

 

De theorie en de praktijk

Het leven zoals het is in de familie op de Erwt.

De theorie
Ik heb een dagje thuis gewerkt. Heerlijk! Het werk vlot weer, en ik geniet er van. De dagen zijn vaak wel erg kort, zeker nu de oudste op een kampje zit dat elke dag slechts tot 16u duurt. Maar ik haal wel wat werk in ’s avonds, of in het weekend.
Om kwart voor vier pak ik de bakfiets, dan ben ik om vier uur daar, dan rijden we door naar de kleinste zijn opvang. En vervolgens naar de zelfpluktuin, waar we een tas vol gezonde kraakverse groenten plukken, die ik dan klaar zal maken terwijl ze buiten spelen. Wat heerlijk, een biologisch vegetarisch avondmaal! Daarna bad, verhaaltje en bed.

De praktijk
Ik ben onderweg naar de fiets als ik de wasmand zie. Misschien kan ik heel snel even het ondergoed opvouwen, hebben we dat alweer. Dan snel rushen. Misschien een koek meenemen voor de jongens, en een fles water. Snel de bakfiets op. Zwetend bij het kampje, om exact twee voor vier. Well done. Zoon wil niet mee, treuzelt. Ik push een beetje want we moeten broer halen en voor vijf uur onze groenten oogsten. In de bakfiets zegt hij dat hij honger heeft. Ik haal de koek boven en zie dat die al drie maanden vervallen is. Sorry jongen. We fietsen en halen broer op. Ik voel de eerste regendruppels. Hm, twijfelgevalletje. Met broer gaan we richting pluktuin. De regen valt met bakken uit de hemel en ik schuil met de fiets onder een luifel bij een winkeltje. Mijn benen trillen, de jongens zijn bleek van de honger. Vooruit dan, ze mogen iets kiezen. Een kinderbueno, jeetje. Ze hebben het niet van een vreemde. Het regent nog steeds. Mijn kinderen zijn nu niet alleen nat en moe maar ook plakkerig van de chocola. We hebben nog een kwartier, maar ik heb geen zin over het veld te rushen. We rijden huiswaarts. Thuis ben ik zo moe, zo ongelooflijk doodmoe, dat ik besluit een kwartiertje op bed te gaan liggen. De Man en ik zetten de kinderen even voor netflix, en gaan samen even liggen en bijpraten over de dag. De Man haalt pizza bij domino’s. Ik besluit dat we morgen echt heel gezond en verantwoord gaan eten, en zet mijn tanden in een pizza die er altijd beter uitziet dan dat ie smaakt. De jongens gaan daarna nog even buiten spelen. De Man en ik drinken koffie en vergeten dat het bijna bedtijd is, tot de oudste zijn vingers in de ogen van de jongste heeft geprikt en een enorme huilbui er ons aan herinnert dat we kinderen hebben. Ik zet ze in de douche, ik doe de was. We lezen nog een mooi boekje over een bang mannetje. Ze gaan slapen. Ik vul een bijzondere vragenlijst in (of ik al Nederlands praat? Of ik al vrienden heb ik Nederland? Of ik een baan heb?) voor de sociale zekerheid. En dan huppel ik de deur uit voor een belabberd loopje, maar ik doe het tenminste. We eindigen de dag suf op de bank met twee.

De dag ging niet exact zoals ik gepland had, maar we kunnen wel prima improviseren. Ook iets waard natuurlijk.