Emigreren en nieuw samengesteld geluk zijn niet alleen rozengeur en maneschijn. Soms gaat het moeizaam en wint de angst.
Ik droomde dat ik een tweeling kreeg en dat ik beide kinderen had achter gelaten in het ziekenhuis. Daarna was ik bij vrienden die hun kind lieten dopen en tegelijkertijd het lichaam van hun overleden vader eerden. Dat lichaam lag in een tent. Elke handeling die bij het gedoopte kind werd uitgevoerd, werd ook uitgevoerd bij het dode lichaam. Ik probeerde hen te waarschuwen dat het lichaam uit elkaar zou vallen. En ik herinnerde me de kinderen die ik had achtergelaten. Een week al, besefte ik. Ik ging naar het ziekenhuis en hoopte ze nog terug te krijgen. Ik moest aanschuiven in een rij.
Ik werd alleen wakker. Ik voelde dat de dingen niet goed waren en angst sloeg zich rond mijn hart. Aan tafel spraken we, hij en ik, en het was niet goed en de angst verlamde me en het ellendige gevoel sloeg toe dat ik zo’n hekel krijg aan mezelf, door de kleine dingen die er gebeuren of niet gebeuren tussen ons.
Later heb ik de kinderen weer achter gelaten. De kleinste heb ik achter gelaten bij iemand die ik niet ken en die hij niet kent. Ze zitten aan een tafel in de opvang met een puzzel van Buurman en Buurman en al op de trap naar beneden wil ik gaan zitten en de tranen de vrije loop laten, maar dat kan niet, dus loop ik de trap af en neem ik mijn tas en stap ik op de fiets en duw ik de fiets in gang en ga ik en ga ik. Liever wil ik hem terug meenemen. Ik heb het gevoel dat ik het kind amper zie of voel nu we niet meer samen slapen en niet meer alleen zijn.
Ik heb buikpijn van verdriet. Het is oud verdriet en nieuw verdriet en angst en ik probeer zo weinig mogelijk te voelen uit angst dat ik niet meer verder kan fietsen.
Ik stap in de auto en blijf daar zitten. Een man die zijn honden uitlaat blijft staan en kijkt. Ik zet de ruitenwisser aan. Ik heb buikpijn. Ik wil naar huis. Ik moet huilen of braken, één van de twee. Voorlopig komt er niets. Ik wil niet naar het werk, maar ik kan ook niet naar huis. Ik besef dat ik weer in een situatie zit waarin ik nergens naar toe kan. Ik kan niets of niemand bedenken waar ik naar toe kan, niets of niemand wat nu troostrijk is of me thuis doet voelen. Ik denk aan de kamer in het huis vol spullen van de vorige vrouw en spullen van mezelf. Ik weet dat ik het me gewoon moet toe-eigenen en er een cocon van maken zoals ik die nodig heb, maar de spullen, de spullen. De zwaarte van het selecteren en verslepen van al mijn eigen spullen heeft me zo’n afkeer ingeboezemd en ik ben boos op de spullen in de kamer. Ik wil geen boekenkasten van een andere vrouw en ik wil niet op de plek van die vorige vrouw zitten en ik wil niet dat ik meer dan de helft van mijn eigen spullen heb weg gedaan om in een kamer te zijn met spullen die een andere vrouw niet heeft weg gedaan en ik weet niet waar naar toe en ik blijf gewoon zitten in mijn auto met de ruitenwissers aan. Er is geen enkele plek in deze omgeving die vertrouwd voor me is. Er is niemand die ik zou kunnen bellen. En ik besef dat ik het ernaar gemaakt heb met mijn onvermogen contacten te onderhouden, e-mails te beantwoorden, mensen op te bellen, afspraken te maken. Maar ik was zo fucking moe de laatste jaren. Hoe had ik beter gekund?
Ik denk allemaal boze gedachten en ik weet dat het mijn beschermingsmechanisme is en dat het nooit helpt om modder bij elkaar te gaan schrapen en die te gooien. Dat wil ik niet en dat zal ik niet doen ook. Ik moet in mijn zachtheid blijven. Maar in die zachtheid val ik uit elkaar en ik snap er niets meer van.
Wat doen volwassenen in zo’n situatie? Ik start de motor en begin te rijden en stop voor koffie en vul de auto met Einaudi en met de koffie komen de tranen en ik weet dat ik dit heel goed kan. Huilen zonder sporen tot aan de parking van het werk. Gewoon de tranen laten lopen en niet wrijven, niet wrijven. Als je wrijft wordt het rood en vies, dus niet wrijven niet wrijven dan ziet niemand wat.
Mijn buik doet pijn en ik moet niet denken aan het kind op de bank en het kind met de puzzel aan een tafel met iemand wiens naam ik niet meer weet. Ik moet niet denken aan al die angst en onveiligheid van vroeger die nu ongevraagd komt spoken en mijn blik vertroebelt en mijn maag van streek maakt. Ik moet niet denken aan dat ik weer in een situatie zit waarin ik nergens naar toe kan, waarin ik geïsoleerd ben. En ik moet niet denken aan de angst van vroeger. En ik moet niet denken aan de angst van vandaag en die hekel, die hekel aan mezelf omdat mijn auto te vuil is en omdat ik te laat uit bed kom en omdat ik moeilijk beslissingen kan nemen en omdat ik zo vaak moe ben en omdat mijn lichaam niet is zoals het zou kunnen zijn. De hekel omdat ik wil lopen maar er dan niet in slaag en omdat ik wil werken maar vaak te moe ben en de hekel omdat ik alsmaar te veel eten koop en eten weg gooi en omdat niets van wat ik wil koken lukt.
Ik heb buikpijn. Op mijn werk zit ik in een glazen kamertje en ik heb een hekel aan die tranen die soms komen en die neus die loopt. Er is angst van vroeger en van vandaag. Ik denk aan vroeger en vraag me af of de man van vroeger dagenlang weg ging omdat hij nergens naar toe kon, in plaats van om mij te straffen of pijn te doen. De gedachte maakt niet uit. Ik besef hoe onpraktisch zo’n shitload aan angst en pijn van vroeger is. Angst en pijn die maar weinig nodig heeft om getriggerd te worden. Ik probeer het onderscheid te maken tussen de angst en de pijn van vandaag en die van vroeger, maar het is een kluwen. Vandaag ben ik bang om niet genoeg te zijn. Vandaag ben ik bang dat de hekel die ik aan mezelf voel van de man is die me in kleine en subtiele dingen lijkt af te wijzen en waar ik niet mee kan omgaan. Vandaag ben ik bang voor te weinig liefde en te veel verlies. En ik heb buikpijn.
Ik schreef hem dit alles. Hij reageerde lief en vol compassie. Thuis sloten we elkaar in de armen. We waren beiden van streek, maar vol goede wil om elkaar beter te begrijpen en het zuiver te houden. Het is veel soms, samen leven, op zijn plek die wonderschoon is maar wildvreemd. Het is veel soms voor hem, plots een gezin met kinderen. Kinderen die hem spontaan papa noemen, maar het ook uithangen met eten, moe en onredelijk kunnen zijn, en alomtegenwoordig. Het is bijzonder, een dynamiek, waarbinnen nog meer dynamieken spelen. En hoe snel de kleintjes zich bij mij scharen als ze een (zeldzame) valse noot voelen. Hoe raar dat voor hem moet is en plots in zijn eigen huis voor een drie-eenheid te staan. Ik ben zo dankbaar maar zo overweldigd. Ik heb de juiste keuze gemaakt, maar het is ook vermoeiend om de namen van de buren niet te kunnen onthouden, niemand te kunnen appen om te gaan lunchen en nergens de vertrouwdheid te voelen die je nog moet opbouwen maar zo gruwelijk hard nodig hebt op een plek waar alles nieuw is.