Een piekende latte-factor

Mijn latte-factor piekt in mijn nieuwe leven. Nee, ik drink geen latte. Wel cortado. Een drankje waar ik nooit van gehoord had tot ik in deze stad hippe koffiebarretjes begon te bezoeken en viel voor de krachtige combinatie van espresso met de juiste hoeveelheid (in mijn geval amandel-) melk.

Als ik naar school fiets, met mijn bakfiets die eindelijk helemaal tot zijn recht komt, ruik ik de zee. Ik snuif en ruik het. De zee. Het zilte. Het maakt me altijd even instant verwonderd.

Ik werk minder en nu het verhuizen over het hoogtepunt heen is, begin ik het eindelijk te voelen. De luxe van de vrije woensdag om de twee weken en de luxe van op vrijdag nooit.

Op vrijdag neemt mijn man me mee uit lunchen. Soms. Telkens een andere mooie plek. We eten, ik drink een occasioneel glas witte wijn, we praten, we wandelen terug en zijn om drie uur aan de schoolpoort.

De stad, deze stad, is een volwaardig personage in het nieuwe leven. De stad omringt ons met mogelijkheden en moois, waar ik soms in verdwaal maar ook met volle teugen van geniet. Op tien plekken leuke jurkjes vinden, op twintig plekken leuke schoenen, op dertig plekken goede koffie, drie musea om de hoek. Soms dwarrel ik onbeslist door die veelheid, en soms maak ik een keuze, voorbij de FOMO (wat als er om de hoek nog betere koffie is, je weet wel, die), en nestel ik me.

De luxe is bijna onnozel. Nu ik niet meer bang en gestresst ben en veel te veel verantwoordelijkheid op mijn schouders heb geladen, komt heel mijn hoofd tot rust. Mijn drie breinen, het verstandsbrein, emotionele brein en reptielenbrein geraken wat beter afgestemd. Het emotionele brein kalmeert, de amygdala gaan uit overdrive en ik stop met dat dagelijkse pilletje dat mijn hoofd moest ordenen. Ik heb nog steeds een wat chaotisch hoofd maar mijn leven is anders, de stress piekt niet meer. Dus ik stop met slikken en hou het spul voor dagen waarin ik het echt nodig heb om mijn hoofd te managen. Hoera. Ik heb nu immers ook een nieuw middeltje. Die dagelijkse cortado.

 

 

 

 

 

Perfect day

Hear. Hear. 

Het is vroeg dag en ik mag langer in bed blijven. 
Ik trek mijn mooie, belachelijk dure, kraakwitte peignoir aan en voel me een madam.
Met mijn gekoesterde Dille & Kamille-dekentje ga ik naar beneden en nestel ik me op de bank, als een luie poes. Hij reikt me cappuccino aan. Niemand maakt die met zo veel zorg en liefde als hij. Niemand zie ik zo graag cappuccino maken. Ik ben content. De tijd drijft voorbij. De kleine man wil duizend filmpjes zien, maar we kijken er maar enkele.

Hij vult het bad. Ik neem een foto van hen samen in bad. Ik schuim in en vis uit bad. Kleine man wil na het bad een schildpadje zijn en ligt in een handdoek gewikkeld op het grote bed. Ik wrijf in met olie en er is tijd en er is liefde en het is goed. De mannen halen brood en ik douche en kleed me aan en kom beneden en mag aan tafel en we maken plannen. Alles kan.

Alles kan. We kunnen naar Amsterdam. We kunnen winkelen. We willen naar het museum en daar gaan we, dwars de stad door. De man geeft instructies. Tot de lantaarnpaal. Tot de blauwe auto. Tot de bakfiets. De zoon met de loopfiets stopt netjes op elk punt.

We wandelen door straten die ik ken, maar niet bij naam. Ik zoek zijn hand. Ik kijk naar hem, hij loopt naast me, hij is me zo lief. Het geeft me zo veel rust en vertrouwen bij hem te zijn. Ik kijk. Hij is groot, zijn blik is scherp, er zit wat grijs door zijn haar en daar word ik week van. Weekdiertje, ik.

We komen bij het museum en kijken rond. Deze stad verbaast me nog elke dag en deze plek is een pareltje. We kijken en ik leer bij en ik laat me raken en ik zie en ik geniet van mijn mannen. We drinken koffie en eten cakejes en er is een kinderhoekje in het café en ik vind het zo’n goede plek. Hier wil ik wel komen thuiswerken.

Ik koop een boek en we wandelen terug. Met omzwervingen. Ik haal wat voor het avondeten bij een Italiaans zaakje en we gaan naar huis. Thuis rusten we op de bank. Er gaat een film op van Thomas de trein. De man valt in slaap en ik volg. Veel later word ik wakker en dan is het al tijd om boodschappen te doen, te koken.

De mannen zijn in de tuin met kinderen en ouders uit de buurt, en ik glip de deur uit naar de Albert Heijn die op mini-loopafstand is. Ik kook en we eten en de man doet het bedritueel terwijl ik een traktatie voor mijn verjaardag ophaal bij een mama van een klasgenootje.

Ik kom thuis en er is veel werk te doen. Ik wil nog schrijven en koken voor morgen en dingen voorbereiden. Ook perfecte dagen zijn gevuld.

Ik denk aan vorige zondag. De dag die begon met Bikram yoga. Thuiskomen en zien dat mijn mannen in de tuin werken. Naar de bakker gaan met een bakfiets vol jongetjes. Buiten komen en kijken hoe ze de bakfiets in klauteren, de kleinste met zijn rode laarsjes. Denken dat ik altijd al gewild had dat het zo was: het leven, het moederschap, kinderen hebben. Naar de speeltuin gaan, zeven kilometer verderop. Bakfietsen met twee schaterende kinderen. De man die meeloopt en dat lijf zien, dat lange lijf, en het zo mooi vinden hoe soepel hij loopt. In het gras in de speeltuin slechte koffie drinken terwijl de jongens verdwijnen in hun plezier. Pannenkoeken eten bij kennissen en dan terug fietsen met twee vermoeide en gelukkige jongetjes, die onder mijn trui op het bakfietsbankje zitten en me aankijken met waterige oogjes vol plezier en spelen dat hun knuffels diarrre hebben in de bakfiets (tja). De man die meeloopt en het op het einde een spurtje trekt dat ik niet kan inhalen. De kinderen wassen onder de douche en terwijl ze hun zachte pyjama’s aandoen denken aan dat ene gedicht.

toen werd het langzaam weer te mooi
om waar te zijn, de dingen
van de dag verdwenen voor de geur
van hooi, er lag weer speelgoed
in het gras en ver weg in het huis
lachten de kinderen in het bad
tot waar ik zat, tot
onder de appelboom

(een stukje uit Onder de appelboom van Rutger Kopland)

Dat het te mooi werd om waar te zijn.
Hier en nu. Hier en nu.

 

 

Shitload

Emigreren en nieuw samengesteld geluk zijn niet alleen rozengeur en maneschijn. Soms gaat het moeizaam en wint de angst.

Ik droomde dat ik een tweeling kreeg en dat ik beide kinderen had achter gelaten in het ziekenhuis. Daarna was ik bij vrienden die hun kind lieten dopen en tegelijkertijd het lichaam van hun overleden vader eerden. Dat lichaam lag in een tent. Elke handeling die bij het gedoopte kind werd uitgevoerd, werd ook uitgevoerd bij het dode lichaam. Ik probeerde hen te waarschuwen dat het lichaam uit elkaar zou vallen. En ik herinnerde me de kinderen die ik had achtergelaten. Een week al, besefte ik. Ik ging naar het ziekenhuis en hoopte ze nog terug te krijgen. Ik moest aanschuiven in een rij.

Ik werd alleen wakker. Ik voelde dat de dingen niet goed waren en angst sloeg zich rond mijn hart. Aan tafel spraken we, hij en ik, en het was niet goed en de angst verlamde me en het ellendige gevoel sloeg toe dat ik zo’n hekel krijg aan mezelf, door de kleine dingen die er gebeuren of niet gebeuren tussen ons.

Later heb ik de kinderen weer achter gelaten. De kleinste heb ik achter gelaten bij iemand die ik niet ken en die hij niet kent. Ze zitten aan een tafel in de opvang met een puzzel van Buurman en Buurman en al op de trap naar beneden wil ik gaan zitten en de tranen de vrije loop laten, maar dat kan niet, dus loop ik de trap af en neem ik mijn tas en stap ik op de fiets en duw ik de fiets in gang en ga ik en ga ik. Liever wil ik hem terug meenemen. Ik heb het gevoel dat ik het kind amper zie of voel nu we niet meer samen slapen en niet meer alleen zijn.

Ik heb buikpijn van verdriet. Het is oud verdriet en nieuw verdriet en angst en ik probeer zo weinig mogelijk te voelen uit angst dat ik niet meer verder kan fietsen.

Ik stap in de auto en blijf daar zitten. Een man die zijn honden uitlaat blijft staan en kijkt. Ik zet de ruitenwisser aan. Ik heb buikpijn. Ik wil naar huis. Ik moet huilen of braken, één van de twee. Voorlopig komt er niets. Ik wil niet naar het werk, maar ik kan ook niet naar huis. Ik besef dat ik weer in een situatie zit waarin ik nergens naar toe kan. Ik kan niets of niemand bedenken waar ik naar toe kan, niets of niemand wat nu troostrijk is of me thuis doet voelen. Ik denk aan de kamer in het huis vol spullen van de vorige vrouw en spullen van mezelf. Ik weet dat ik het me gewoon moet toe-eigenen en er een cocon van maken zoals ik die nodig heb, maar de spullen, de spullen. De zwaarte van het selecteren en verslepen van al mijn eigen spullen heeft me zo’n afkeer ingeboezemd en ik ben boos op de spullen in de kamer. Ik wil geen boekenkasten van een andere vrouw en ik wil niet op de plek van die vorige vrouw zitten en ik wil niet dat ik meer dan de helft van mijn eigen spullen heb weg gedaan om in een kamer te zijn met spullen die een andere vrouw niet heeft weg gedaan en ik weet niet waar naar toe en ik blijf gewoon zitten in mijn auto met de ruitenwissers aan. Er is geen enkele plek in deze omgeving die vertrouwd voor me is. Er is niemand die ik zou kunnen bellen. En ik besef dat ik het ernaar gemaakt heb met mijn onvermogen contacten te onderhouden, e-mails te beantwoorden, mensen op te bellen, afspraken te maken. Maar ik was zo fucking moe de laatste jaren. Hoe had ik beter gekund?

Ik denk allemaal boze gedachten en ik weet dat het mijn beschermingsmechanisme is en dat het nooit helpt om modder bij elkaar te gaan schrapen en die te gooien. Dat wil ik niet en dat zal ik niet doen ook. Ik moet in mijn zachtheid blijven. Maar in die zachtheid val ik uit elkaar en ik snap er niets meer van.

Wat doen volwassenen in zo’n situatie? Ik start de motor en begin te rijden en stop voor koffie en vul de auto met Einaudi en met de koffie komen de tranen en ik weet dat ik dit heel goed kan. Huilen zonder sporen tot aan de parking van het werk. Gewoon de tranen laten lopen en niet wrijven, niet wrijven. Als je wrijft wordt het rood en vies, dus niet wrijven niet wrijven dan ziet niemand wat.

Mijn buik doet pijn en ik moet niet denken aan het kind op de bank en het kind met de puzzel aan een tafel met iemand wiens naam ik niet meer weet. Ik moet niet denken aan al die angst en onveiligheid van vroeger die nu ongevraagd komt spoken en mijn blik vertroebelt en mijn maag van streek maakt. Ik moet niet denken aan dat ik weer in een situatie zit waarin ik nergens naar toe kan, waarin ik geïsoleerd ben. En ik moet niet denken aan de angst van vroeger. En ik moet niet denken aan de angst van vandaag en die hekel, die hekel aan mezelf omdat mijn auto te vuil is en omdat ik te laat uit bed kom en omdat ik moeilijk beslissingen kan nemen en omdat ik zo vaak moe ben en omdat mijn lichaam niet is zoals het zou kunnen zijn. De hekel omdat ik wil lopen maar er dan niet in slaag en omdat ik wil werken maar vaak te moe ben en de hekel omdat ik alsmaar te veel eten koop en eten weg gooi en omdat niets van wat ik wil koken lukt.

Ik heb buikpijn. Op mijn werk zit ik in een glazen kamertje en ik heb een hekel aan die tranen die soms komen en die neus die loopt. Er is angst van vroeger en van vandaag. Ik denk aan vroeger en vraag me af of de man van vroeger dagenlang weg ging omdat hij nergens naar toe kon, in plaats van om mij te straffen of pijn te doen. De gedachte maakt niet uit. Ik besef hoe onpraktisch zo’n shitload aan angst en pijn van vroeger is. Angst en pijn die maar weinig  nodig heeft om getriggerd te worden. Ik probeer het onderscheid te maken tussen de angst en de pijn van vandaag en die van vroeger, maar het is een kluwen. Vandaag ben ik bang om niet genoeg te zijn. Vandaag ben ik bang dat de hekel die ik aan mezelf voel van de man is die me in kleine en subtiele dingen lijkt af te wijzen en waar ik niet mee kan omgaan. Vandaag ben ik bang voor te weinig liefde en te veel verlies. En ik heb buikpijn.

Ik schreef hem dit alles. Hij reageerde lief en vol compassie. Thuis sloten we elkaar in de armen. We waren beiden van streek, maar vol goede wil om elkaar beter te begrijpen en het zuiver te houden. Het is veel soms, samen leven, op zijn plek die wonderschoon is maar wildvreemd. Het is veel soms voor hem, plots een gezin met kinderen. Kinderen die hem spontaan papa noemen, maar het ook uithangen met eten, moe en onredelijk kunnen zijn, en alomtegenwoordig. Het is bijzonder, een dynamiek, waarbinnen nog meer dynamieken spelen. En hoe snel de kleintjes zich bij mij scharen als ze een (zeldzame) valse noot voelen. Hoe raar dat voor hem moet is en plots in zijn eigen huis voor een drie-eenheid te staan. Ik ben zo dankbaar maar zo overweldigd. Ik heb de juiste keuze gemaakt, maar het is ook vermoeiend om de namen van de buren niet te kunnen onthouden, niemand te kunnen appen om te gaan lunchen en nergens de vertrouwdheid te voelen die je nog moet opbouwen maar zo gruwelijk hard nodig hebt op een plek waar alles nieuw is.

 

We kunnen er gewoon mee stoppen

Femma is een eigentijdse en eigenzinnige vrouwenorganisatie met een duidelijke visie op mens & samenleving. Femma praat mee over wat vrouwen vandaag denken, voelen & beleven. Femma verdedigt de belangen van vrouwen met minder kansen en in het bijzonder alleenstaande vrouwen. De organisatie ijvert voor emancipatie van vrouwen en gendergelijkheid, o.a. via het informeren en sensibiliseren van vrouwen, beleidsmakers en andere actoren.

Onderstaand stukje is geschreven voor Femma en verschenen op hun website.
Meer over Femma? Neem hier een kijkje!

We kunnen er misschien gewoon eens mee stoppen. Met dat onbetaald werk. Na de betogingen, de pussy hats, de seksstakingen een nieuwe vorm van protest. We doen geen onbetaalde arbeid meer.

Geen grootouders meer aan de schoolpoort.
Geen boodschappen meer meebrengen voor de zieke buurvrouw.
Niet meer als vrijwilliger op vakantie met mensen met een handicap.
Geen schouders meer onder de lokale Femma-groep.
Niet meer het gras maaien bij die oude tante.
Geen organisatie meer van activiteiten voor gezinnen uit het dorp.

Wat er zou gebeuren?
Alles zou in een sneltempo ‘op zijn gat’ liggen. Wat een mooie uitdrukking is dat toch.
Aanvankelijk zou de druk op de betaalde arbeid misschien vergroten, als alle onbetaalde arbeid daar even bovenop gelepeld wordt. Maar we zouden vallen met bosjes. Uitputting totaal. En niemand om even een soepje te brengen als we het even zelf niet kunnen maken.

Uiteraard stoppen we er niet mee. Wij weten hoe essentieel het is, die onbetaalde arbeid. Daarom doen we het. We vloeken er misschien wel eens op. We zuchten er eens bij. Het valt ons vaak zwaar. Maar we doen het, want we weten hoe belangrijk het is.

Als de politiekers nu ook zouden beseffen dat die onbetaalde arbeid de ruggengraat van onze economie is, kunnen we misschien maatregelen treffen. Er tijd voor creëren, bijvoorbeeld door een nieuw voltijds van dertig uren per week zodat iedereen naast die dertig uren kan zorgen zonder zuchten. En het een plek geven in ons economisch meetinstrumentarium. En het simpelweg erkennen. Daar kunnen we vandaag al mee beginnen.

Beter wordt het (niet)

We wonen samen. 
Het is allemaal nog wat beginnerig. Ik zoek mijn weg in het huis. Stopcontacten, lichtknopjes, een tikkende klok. Mijn bureau is nog niet geïnstalleerd dus zwerf ik door het huis met mijn zootje werk. Ik laat overal wat achter. De keukentafel. Het mannenbureau van de Man. Mijn vloer van mijn eigen werkkamer.

Het is een nieuwe context en dat is niet te onderschatten. Blijkbaar bepaalt onze context een groot stuk van hoe we leven, want ik ben elke dag voor dag en dauw op terwijl ik voorheen een vaak mislukt op-tijd-op-school-project hanteerde. We eten elke dag samen en vers gekookt. We doen aan miracle mornings, wat betekent dat er ’s ochtends geknuffeld wordt en cappucino gedronken. Niet de Man en ik maar de hele club. Ook, vooral op weekdagen. Ik loop rondjes in het park. Ga op een ordentelijk uur slapen. We laten de afwas niet staan. We zeggen tegen elkaar dat we voor elkaar graag een beter mens willen zijn. Hij zegt tegen mij dat hij het begrijpt als dingen niet of nog niet lukken, en dat ik niet zo streng moet zijn voor mezelf.

Onze plek is idyllisch. De straat, de stad. Onze plek is praktisch. Ik kan in een straal van 150 meter rond mijn huis niet alleen naar een Hema, een Albert Heijn maar ook ongeveer alles kopen waar ik zin in zou hebben, van biologische zalf tegen zweetvoeten tot poeder van gemalen amandelen.

De Man heeft een ander hoofd dan ik en dat is maar goed ook. Hij houdt er de rust, realiteit en structuur wat in. Ik wervel en wervel, in woord en gedachten, in doen en laten. Ik zoek uit waar we best biogroenten kunnen bestellen en ik maak afspraken met school en opvang en ik zoek een dekentje voor als ik op de bank zit en ik koop cakevormen en bak mijn eerste cake in deze oven en ik probeer de namen van de buren te onthouden en ik maak lijstjes en lijstjes en ik word tegengehouden door de politie als ik met de bakfiets in de foute richting fiets om koffieboontjes te halen bij dat ene leuke zaakje dat ik weet te vinden in deze wirwar van straten waar ik mijn weg in zoek. En heel vaak ben ik moe. Erg moe. En op.

O. O . O.

Ik kom op een punt dat ik besef dat dit het is. Dat het niet beter wordt dan dit. Natuurlijk gaat het stof wel liggen van al dat verhuizen en binnenkort heb ik zeker een vast plekje voor mijn opladers en snap ik hoe de espressomachine werkt.

Maar waar je ook bent, wat je ook doet, je neemt jezelf mee.

En ben ik dus ook hier mezelf. Mijzelf met struisvogelneigingen, contact-schuwheid, deadlines waar ik tegenaan schuur en overheen kukel, nood aan tijd voor mezelf en stilte zo nu en dan. Wervelwinden in mijn hoofd. Dagen dat ik alleen maar chocola wil eten. Uiteraard gaat het allemaal wat beteren. We hebben immers structurele oplossingen gezocht zoals minder werken waardoor ik wat minder stress zou moeten hebben en wat beter uitgerust zou kunnen zijn waardoor de kans dat ik in evenwicht kom wat groter is.

Maar ik face het. Dat evenwicht is een soort utopie.

En dat is helemaal ok.

Ik ploeter en spartel wel verder en ik ben blij met dit hoofd. Er gebeurt immers veel en het vonkt en knettert en dat is lekker en soms ook druk. Maar helemaal ok. Ik ben in beweging en ook al ziet het er soms niet uit, mijn intenties zijn goed, mijn betrokkenheid is groot. Ik ben er helemaal bij en in. Voluit leven, noem ik dat. En nu even voluit aan 20 km per uur met de bakfiets. (FYI: dat is veel.)

Beter dan dit wordt het niet. Hell yeah.

 

Run, baby, run

Hoe ik het weer voor elkaar gekregen heb om in één week te verhuizen, voor het eerst te gaan kamperen samen, mijn ouders op bezoek te krijgen en een loopwedstrijd mee te doen? Tja, dat kan alleen ik.

Ik zat aan lesje 14 van start to run. Pas op 30 kan je vijf kilometer lopen zonder doodgaan. Er was een loopje voor een goed doel. Overmoedig zei ik ja toen de Man vroeg om mee te doen.

En daar zit ik dan. In een veel te kort broekje met een lelijke oranje t-shirt en met een nummer op mijn buik gespeld. Rondom mij zijn geoefende lopers voor wie deze zes kilometer een lachertje is. Ik voel me klein. Het is alsof ik weer in het middelbaar zit en een ongelooflijk stomme fout heb gemaakt in mijn kleding. Iets totaal onhips, waar ik de rest van de dag mee moet doorkomen, zonder de mogelijkheid te ontsnappen of me te verbergen.

Ik klaag tegen de Man. Dat ik hier niet moet zijn, dat ik naar huis wil, dat ik me vergist heb, dat het stom van me was. Daarna word ik stil. Heel stil.

En dan moet er opgewarmd worden en klinkt er een startschot. De Man blijft bij me, hoewel hij veel sneller en verder kan dan ik. Ik ben één en al serieux. Ik plug mijn muziek in mijn oren om me op mijn tempo te kunnen focussen. En we lopen.

We lopen. We lopen. Na twee kilometer ben ik nog prima in orde. Nadat ik weet dat ik de helft heb gelopen ook. Na vier kilometer haal ik mijn muziek even uit mijn oren en hijg ik tegen de man dat ik het uitloop.

En dat doe ik. Met op het einde een shot energie waardoor ik nog enkele mensen inhaal. We finishen samen. Er is een foto van die spuuglelijk is en tegelijk ook wel grappig. Eenmaal over de finish omhelst hij me. Hij is oprecht heel blij en heel trots en ik ook en we moeten lachen en ik loop op wolkjes en ben opgelucht en heb kou en wil naar huis. Daar zitten we lang samen in bad en ik lach en ik lach en ik lach.

 

Alles met mate

Het is misschien wel de laatste keer dat ik alleen ben. Ooit. Of toch in de komende jaren.

Ik ben 24 uur alleen in het huis dat ik gauw zal verlaten. Waar al wat dozen ingepakt zijn, doch veel te weinig.

Ik leef als een student. Maar dan een asociale.
Ik schrijf verrukt in mijn coconnetje met een koptelefoon op. Ik doe yoga, trek mijn loopschoenen aan en ga een training doen. Ik douche. Ik drink koffie. Ik werk. Ik lees. Ik eet voor netflix. Ik werk nog meer. En om 12u kruip ik in bed met mijn tablet en pas om 1u gaat het licht uit. Garantie dat ik de wekker die om 6u30 geprogrammeerd staat vijf keer zal snoozen en dat is wat er gebeurt. Op zondagmiddag eet ik in bed, omdat de zon daar zo lekker op schijnt en omdat ik daar de krant kan uitspreiden. Dit is luxe. Ik ben verrukt.

Ik realiseer me dat dit misschien mijn meest natuurlijke staat van zijn is. Alleen, ongestoord. Ik zou wensen dat de wereld wat vaker zou verdwijnen en me alleen zou laten, in mijn cocon met mezelf. (Ik denk dat ik deze man zou willen zijn!)

En tegelijkertijd vlakt de tijd af. Treedt er wat verveling in. En blijkt concentratie en doorzettingsvermogen eindig, zelfs al doe je yoga in de tussentijd en loop je rondjes door het bos en schil je bergen fruit voor jezelf.

Ik heb weer wat geleerd. Alles met mate. Dat samenwonen en ouderschap is misschien toch niet geheel tegen mijn natuur in. Als ik maar af en toe een ongestoorde dag heb. In mijn cocon. Met mezelf.

Getting stronger every day

In hoeverre mag je een partner proberen veranderen? M. zei me toen we elkaar voor het eerst kusten, dat hij verwachtte dat ik beter voor mezelf zou zorgen als we een relatie kregen.

Dat zette me alleszins aan tot nadenken en ook een beetje een wrang gevoel. Als ik niet goed was zoals ik ben kon hij immers prima een andere vrouw nemen en besefte hij eigenlijk wel wat het leven met twee banen en twee kinderen doet met je lijf?

Dat besefte hij toen ik de kinderen twee weekends bij hem liet. Ik kwam stralend terug op zondagavond en hij lag gevloerd op de bank. *grinnik*

Maar desondanks bevond ik me op een bepaald moment tandenknarsend in de decathlon waar ik weigerde te passen wat ik kocht: sportkleding. Wat ik kocht ging nog eens voor drie maanden de kast in. Met de ticketjes er nog aan.

Vandaag, ongeveer vier maanden nadat ik erg ziek werd, nam ik een selfie van mezelf in een rood sportbroekje en een zwart hempje en stuurde die naar M. voor ik het bos in ging voor een looptraining. Eerlijk gezegd is het soms leuk en soms niet leuk. Vele factoren hebben invloed, zoals wat ik wel en niet gegeten heb, hoeveel uren ik geslapen heb en jammer genoeg ook de hele premenstruele en menstruele periode, samen goed voor een week lang ellende.

Maar elke keer als ik terug ben en de douche in stap, denk ik: ‘zou ik vandaag nog eens gaan?’. Want wow, wat lekker.

Binnen enkele dagen lopen M. en ik voor het eerst een loopevenementje mee. Het komt te vroeg in mijn trainingsschema, dus ik weet het zo niet. Hij beloofde me met mij mee te lopen en zich aan te passen aan mijn mogelijkheden.

Ben ik mezelf nu verloren in het beantwoorden aan de wensen van een partner, vroeg ik me af. Pas ik me te veel aan? Ik douchte, kleedde me aan en stak mijn haar op. Ik dacht aan Dirk, die me elke keer pootje lichtte als ik te sterk werd. En ook nu nog doet hij een onophoudelijke stroom aan dingen die me onderuit moeten halen. Zoals out of the blue en met publiek vragen of mijn borsten groter geworden zijn (euh…. ?). Of suggereren dat ik voor M. heb gekozen om een soortement huistrut te worden aangezien ik minder ga werken.

En plots zie ik het heel scherp. M. wil dat het goed met me gaat. Dat ik sterk word en lekker in mijn vel zit en dat ik dat gammele lijf dat ik had toen we elkaar voor het eerst kusten, zelf aansterk tot een lijf waar ik op kan rekenen en waarin het lekker vertoeven is. En dat is het antwoord op mijn bovenstaande vraag. Ja, ik ben blij dat hij me vraagt dingen te veranderen, omdat hij wil dat ik sterker word. Niet voor hem, maar voor mezelf. Maar hij heeft er ook wat baat bij natuurlijk.

En het werkt. Getting stronger every day. 

P.s. Als ik het kan, kan iedereen het. Really.

 

Play

large_flatwhitecortado-1

Mijn man is boven,’ zeg ik. Ik zie het haar denken en glimlach als ik met mijn rolkoffertje naar de lift ga. Kamer 123. Ik klop aan. Hij doet open. We vinden elkaar.

Soms worden mijn plannen doorkruist en zo ook nu. Ik dacht dat ik op een weekend zou zijn in verband met professionalisering, maar toen ging alles anders dan gepland. Ik moest langs bij de dokter die me prompt naar het ziekenhuis stuurde. Met mijn warrig hoofd en haast reed ik schade aan mijn auto. In de politiecombi overwoog ik nog even een selfie te maken, maar dat leek ongepast. Hoewel ik niet op een beklaagdenbankje zat maar gewoon een aanrijdingsformulier moest tekenen van een aanrijding waarbij ik vooral zelf schade heb geleden en waar ik ook niet helemaal aan kon doen. Iets met een auto die op de weg stond met zijn linkerachterhoek en tegenliggers en smal.

Dus ging alles anders dan gepland en daar kan ik niet goed tegen. In een opwelling besluiten we elkaar te zien. Daar, kamer 123. Ergens in between, wat dichter is bij mij dan bij hem, en toch doe ik er bijna twee uur over omdat ik langs Brussel moet en Brussel weer niet opschiet.

Ik voel me schuldig. Alsof ik aan het spijbelen ben. Want hiervoor heb ik mijn kinderen uitbesteed. Ik ben niet waar ik gedacht had te zullen zijn. Maar ik ben ook wel waar ik wil zijn. Bij hem. In kamer 123.

We gaan de stad in. We lopen van Noord naar Zuid en weer terug. We praten, we lachen, we eten. En daarna zijn we te moe voor een film, en slapen we. In kamer 123.

We drinken koffie op drie plekken. Ik vind het amusant. Ik heb een koffiebarman, die een mening heeft over de koffie en de sfeer in een koffiebar. Bij de derde kijkt hij maar me en zegt hij me dat hij dat nu zo heerlijk vindt. Op zo’n plek verzeild geraken. Ik begrijp wat hij bedoelt, al is het een raar soort van luxe die ik me een jaar geleden niet had kunnen voorstellen. En de koffieplekken zijn heel verschillend. De laatste is het mooist. Er hangt een zachte, vrouwelijke sfeer.

We checken uit. Voor de parking vraagt het meisje met neergeslagen ogen of we dus met twee auto’s zijn. Ja. Twee auto’s. Hij Nederlander, ik Vlaams. Ik zie wat ze denkt. Ik glimlach een beetje schuldig. Tegen hem grap ik dat hij zijn trouwring niet terug mag vergeten aandoen.

Het afscheid doet pijn. Zoals elk afscheid. Er is genoeg te doen in mijn eigen leven, maar spijbelen was best leuk. Onze auto’s staan naast elkaar. Ik open mijn raampje en vraag hem hetzelfde te doen ‘Groetjes aan je vrouw,’ zeg ik. We lachen. Want zijn vrouw, dat ben ik. En we gaan samen wonen. Very very soon. En dan, dan rijdt hij naar het noorden. En ik naar het zuiden. Vooralsnog.