De reden van mijn winterslaap was dat ik onverwacht en ongepland zwanger was geworden. Voor de toeters en bellen bovengehaald worden: ik heb het kindje verloren op acht weken. Ik weet dat veel vrouwen miskramen krijgen. Ik niet, dacht ik. Ik had geen idee hoe erg het is. Tot ik het meemaakte.
Vrijdagnacht. Ik droom onrustig, ik heb het kou. Ik droom dat ik het kindje verlies.
Zaterdag ochtend. Ik ontbijt met de jongens. Ik lees de krant. Straks komt M. samen met vrienden. Fijn! Ik ga naar de wc en merk dat ik bloed verlies. Een uur later heb ik een bestemming voor mijn kinderen gevonden en ons alle drie aangekleed en zit ik op spoed, alleen. Hoe hallucinant is het dat er een vrolijk jobstudentje binnen stapt met een enquête terwijl je ligt te wachten op de gynaecoloog in het bangste uur van je leven. Hoe raar is het als je in een wachtzaal vol posters van Anne Geddes wordt gezet en dat de gynaecologe met twee blakende dochters komt aanlopen. Ze kijkt, de dochters spelen op de achtergrond. Er is een hartje, maar het kindje is kleiner dan ze verwacht. Ze schrijft me rust voor.
Zaterdagmiddag. Ik heb een hartje gezien, dus ik ben gerust gesteld. Het bloeden wordt erger. Ik heb geen pijn.
Zaterdagavond. M. en ik gaan wat doen, om onze gedachten te verzetten. Tegen half 12 ben ik ellendig, het bloed stroomt er uit. Ik ben zwak en misselijk. We rijden zwijgend terug.
Zaterdagnacht. Ik heb een hele nacht pijnlijke contracties. Ik voel het bloed lopen. Ik verlies mijn kindje. Tegen de ochtend is er een vruchtzakje waarin ik het kindje zie. Ik wikkel het in een zacht doekje en doe het samen met een papieren vogel in een klein doosje. Ik blijf in bed en huil. Maar de timing is slecht. Er zijn twee kinderen waar ik even niet van kan bedenken waar die naar toe kunnen. Er zijn vrienden op bezoek. Ik moet opstaan, douchen, aan de dag beginnen. Ik schraap al mijn moed bij elkaar om naar beneden te gaan, maar als ik uit de onderste la een zakdoek wil nemen ga ik moedeloos op de grond zitten en begint het huilen weer. Godsamme, ik ben niet eens in de gelegenheid om rustig een miskraam te krijgen.
Zondag. De jongens worden balorig van de dag. Hoe meer je rust nodig hebt als ouder, hoe bonter kinderen het maken. We besluiten naar een binnenspeeltuin te gaan. Het is te veel voor me. Ik bloed veel, ben doodmoe. Moeizaam ploegen we ons door de dag.
Zondagavond. Ik moet naar de spoed van de vroedvrouw omdat ik niet meer op mijn benen kan staan en omdat ik een spuit nodig heb omdat ik resus negatief ben. Op de spoed word ik in een rolstoel gezet. Even later lig ik op een bed omdat het niet gaat. Ik heb een ander ziekenhuis gekozen dan gisteren. Geen behoefte aan Anne Geddes-posters en ook geen behoefte aan de blonde kleuters van de gynaecologe around. De dokter die ik nu heb is heel begripvol en lief. Ze doet een echo, ik jank mijn ogen uit mijn kop als blijkt wat ik wist. Leeg, het vruchtje zit niet in mijn buik maar in een doekje in een doosje in mijn handtas. Er moeten nog onderzoeken gebeuren, er wordt bloed genomen en een spuit gegeven. M. neemt me mee. We hebben even ruzie in de auto. Alle zenuwen staan strak gespannen, ik ben kapot.
Maandag. De maan in vol. Het afscheid van het kindje gaat heel woordeloos. M. heeft een kartonnen doosje klaar gezet. Ik zie het liggen en weet meteen wat het is, de tranen lopen over mijn wangen. Mijn handen trillen als ik het kindje in het doekje vanuit het plastieken doosje in het kartonnen doosje doe. Ik tril te erg om ook de papieren vogel erbij te stoppen. M. helpt me, zijn wangen zijn nat. We kijken elkaar niet aan. Of hij ook een briefje wil schrijven, vraag ik. Beiden schrijven we een klein briefje. Ik schrijf hoe blij ik was met haar en dat ik graag haar moeke had willen zijn. Ik vraag M. of ik zijn briefje mag zien. Dat mag niet en dat is ok. We vouwen beiden de briefjes op en ik doe ze onder in het doosje. Daarop het doekje met het kindje en daarop de vogel. We sluiten het doosje. We huilen. Of hij een schepje heeft, vraag ik. Hij heeft al een kuiltje gegraven. (Wat banaal en praktisch klinkt dat, maar zo is het gewoon op dat moment.) Ik stop het doosje in het kuiltje, hij dekt het toe. Ik zet een kaars op het grafje en hang een sterretje in de boom er boven. We gaan naar binnen. Ik ben opgelucht, het was heel belangrijk om het kindje te begraven. Het kindje heeft letterlijk een plek gekregen. Vanuit het bed kan ik het kaarslicht zien beneden. Het troost me.
Zo veel soorten van verdriet. In de douche zondagochtend verbaasde ik me er over dat dit een heel nieuwe portie vers nieuw en andersoortig verdriet is dan het verdriet van de afgelopen jaren. Het verdriet van alleen zijn, van in de steek gelaten zijn, van moeten groeien, van moe zijn en toch verder moeten, van ploeteren… Dit verdriet is erg fysiek, het gaat gepaard met pijn en zwakte en een lege plek in mijn buik en veel bloed. Het is gek hoe een kindje dat in een doekje in een doosje kan heel mijn toekomst al had bepaald en de motor was onder zo veel plannen en ideeën. Plannen om minder te werken, plannen om anders te gaan leven, plannen om te verhuizen. Plots ligt alles weer open, de noodzaak onder de plannen is een beetje weg. Het is stil.
Er brandt een lichtje in de tuin.