Het is volop C-crisis.
En ik ben ongesteld.
Ik voel me echt woest slecht.
Chagrijnig. Doodmoe.
Ik twijfel aan mezelf.
Aan alles.
Mijn hoofd zit vol donkere wolken.
Alles lijkt complex. Alles.
Kinderen. Relatie. Werk.
‘Tijd voor de rode tent,’ zegt een vriendin.
De rode tent.
De plek waar je rust, oplaadt, je verhaal vertelt.
Even veilig. Even niets.
Een plek waar alles er even mag zijn.
Een plek om te hangen.
Ik heb nog nooit in een rode tent gezeten.
Maar liefst zou ik nu in bed gaan liggen.
Slapen tot die wallen die ik voel hangen niet meer zo trekken.
Alleen zijn, zodat ik niet iedereen blijf afsnauwen.
Warm, zodat ik niet de hele dag kouwelijk en ellendig ben.
En dan een film. Of een boek.
Een kilo chocola.
En pas als ik zin heb, weer tevoorschijn komen.
Ik ben chagrijnig. Niet te verdragen.
Verdraag niets.
Maar dat zou niet zo hoeven zijn.
Als ik een dag in mijn denkbeeldige rode tent zou mogen opladen.
In plaats van
werken voor dag en dauw
huiswerkbegeleiding
appjes en mailtjes tussen de bedrijven door
calls
meetings
opvoeden
aanmoedigen
boterhammen smeren
soep warm maken
badjes
bedjes
knuffelen
een uur fietsen
slaatje maken voor mezelf
koffie maken
bekers vullen
wasmachine vullen
vouwen
kleedjes aandoen
kleedjes uitdoen
regels stellen
opruimen
de tafel afkuisen – 100 keer
handjes afkuisen
mondjes afkuisen
fruit snijden
politie zijn
moeder zijn
juf zijn
vrouw zijn
professional zijn
structuur aanbrengen.
Ik weet dat er ergere dingen zijn.
Maar had ik maar een rode tent
om op te zetten in deze crisis.
Om af en toe een dag van de wereld te zijn.
Om me even niet de slaaf te voelen van al dat kinderlijke ongeduld.
Om even bij mezelf te zijn.
Om even op te laden.