De muur

Het was te veel voor me,’ piep ik midden in de nacht. Hij ligt, ik zit. Hij was het hele weekend weg. Eén keer hebben we samen gegeten. Op zondagavond had ik het helemaal gehad en vertelde ik hem dat ik geen fijn weekend had gehad. Al die uren die te veel leken op de uren van vroeger. Zonder volwassen mens in de buurt, volledig aan zet, en zo moe, gevangen in mijn eigen gedachten, wegzinkend. Hij verwijt me dat ik het op voorhand had moeten zeggen. Ik zeg dat ik zijn moeder niet ben. Ik verwacht van hem dat hij zelf aanvoelt dat die mate van uithuizigheid voor hobby’s voor mij zwaar om te dragen is. Ik wou zondag zelf naar een yogasessie gaan, maar ik kon het niet opbrengen dat te regelen met oppas en schuldgevoelens. Ik kan gewoon niet nog meer regelen in dit leven waarin elke dag en elke week anders is. Maar nog meer waar dan dat ik zijn moeder niet ben, is dat ik het totaal niet kan inschatten. Wat te veel voor me is, wat niet. Later die nacht voeg ik me huilend bij hem. De nacht is in duizend stukken gebroken, mijn ogen branden. Ik voel me schuldig en verward en alleen. En dan houdt hij me vast en dan pas kan ik even slapen.

Ik zit met een collega in de auto. Of ik niet beter ander werk zoek, vraagt ze. Ik vind het een confronterende vraag, maar eerlijk gezegd is het inderdaad te zwaar voor mij. Vroeg op, laat thuis. Veel rijden. Onregelmaat. Vaak voor groepen. Verschillende taken. Altijd wat anders. In veel dingen die ik doe heb ik zin. Tot de voorbereiding in een soort hel verandert omdat ik het niet kan inschatten. Wat het van mij zal vragen. Hoeveel tijd dingen kosten. Of ik het red of niet. Ik geraak in overdrive en overstuur. En kwaad. Ik zou dit moeten kunnen en waarom kan ik het niet. Ik ben al minder gaan werken en waarom red ik het nog niet.

Ik krijg opdrachten waar ik ja tegen zeg, want ja, leuk, mooi, goed! En er mag ook wel brood op de plank. Dankzij het samenleven met de Man heb ik voor het eerst weer wat financiële reserve opgebouwd. Niet veel, amper een maandloon staat er apart, maar dat is al meer dan de voorbije jaren en het doet deugd weer iets op te bouwen. Het uitvoeren van de opdrachten wordt echter een soep. Wanneer doe ik wat, hoe plan ik het, hoe bouw ik het op? Ik maak soms plannen, maar als tijd managen al moeilijk voor me is, is energie managen dat ook. Ik wou soms dat ik alleen op de wereld was, niemand om voor te zorgen. Op de zeldzame momenten alleen op de wereld krijg ik inderdaad nog wel eens wat gedaan. Door heel vroeg aan mijn bureau te gaan zitten, pas te ontbijten als ik voel dat ik honger heb, en me pas aan te kleden als het grootste deel van een taak af is. De andere ochtenden geraak ik verstrikt in zorgen voor, op tijd op school, spullen pakken, kleedjes bij elkaar schrapen, fruit schillen, chaos. Meestal ben ik al op voor de werkdag begint.

Ik ga op pad en denk alleen maar dat ik thuis wil blijven. Maar dat is ook niet zo, thuis zit ik achter de tralies van mijn eigen beperkingen. En daar word ik ook niet vrolijker van. Zo vaak wou ik dat ik iemand anders was. Iemand die wel kan inschatten wat ze wil, nodig heeft en kan. Iemand die niet doodmoe onder allerlei losse eindjes bedolven is. Ik wou dat ik iemand was die elke dag een verse maaltijd op tafel kon hebben, het werk perfect kon voorbereiden en alles perfect kon afhandelen. Iemand die beslissingen neemt, knopen doorhakt. Iemand die niet verzinkt in de eigen complexiteit en zo moe is, zo moe, zo moe. Iemand die niet met de jaren een muur heeft gebouwd met blokjes van schaamte en schuldgevoel om alles wat niet lukt en niet op tijd lukt. De muur is hoog en werpt een schaduw op alles.

Soms oogst ik. Dan zie ik resultaten van mijn werk. Geld. Declarabele uren. Een artikel in een boek. Dan kijk ik en hou ik me vast aan die dingen, en dan realiseer ik me dat ik in al mijn chaos nog wel meer gedaan krijg soms dan sommige andere mensen. En dat is ook echt zo. In sommige dingen ben ik goed. En dan creëer ik grote projecten, realiseer ik veel opdrachten, klim ik weer in de cijfers op het werk en zie ik wat terug van wat ik gemaakt heb. Op dagen als vandaag, waarop ik in de auto alleen maar zit te denken dat ik ontslag wil nemen omdat ik het niet aankan, weet ik ook dat het een verlies zou zijn. En niet alleen voor mij.

En dan zijn er nog de vrienden. Ik zou zo graag een betere vriend zijn. Een teken van leven geven. Vragen hoe het gaat. Iets van mezelf vertellen of delen. Een app of een mail beantwoorden. Een kaart sturen. Eens bellen. Het contact met mijn familie herstellen. Maar eerlijk gezegd krijg ik dat niet voor elkaar. Ik wil geen verwachtingen meer wekken die ik niet waar kan maken. Ik weet gewoon niet wat ik nog waar kan en wil maken en wat niet. Ik kan niet inschatten wat ik red en wat niet. En ik kan het niet uitleggen, hoe moe ik vaak ben en hoe complex en intens mijn hoofd is.