Het is een dag zoals ik er vroeger meerdere per week had. Ik begin om half negen thuis te werken. Om 11u30 stap ik in de auto. Om 13u heb ik een eerste overleg. Dan rijd ik weer bijna twee uur naar het volgende. En na een vreselijke veggie-burger in de McDonalds wegens tijdsgebrek en toch iets moeten eten, open ik een vergadering om 20u. De derde van vandaag. Achttien mensen kijken me aan, ik ben de juf. Hoe krijg ik ze in beweging, denk ik. Het zaaltje is warm, duffig en te klein. Niemand heeft er zin in. Het is te lang geleden dat ik hier geweest ben. We zijn de draad kwijt met elkaar.
Na de vergadering rijd ik naar huis. Het is een uur en drie kwartier rijden. Ik rijd over de zeelandbrug, terwijl het laatste avondrood de hemel kleurt. Daarna wordt het taai. Zeeland is donker, de wegen zijn lang en recht. Ik moet geen moeite doen om wakker te blijven, maar mijn botten doen pijn en dat is intens. Deze pijn was er vroeger altijd, altijd.
Ik rijd de ring van Rotterdam op. Leve de podcasts. Ik luister naar Dear Sugar en geniet van de nuances, de volwassenheid waarmee topics met betrekking tot relaties besproken worden. Geen zwart, geen wit, maar een compassievol gesprek over echte vragen van echte mensen.
En dan kom ik thuis. Het is na middernacht. Mijn lijf is van streek door het slechte eten, mijn botten doen te veel pijn om te slapen. Ik besef dat ik weer een dag heb gehad zoals ik er vroeger te veel had.
Er is veel veranderd sinds ik ziek ben geweest. Ik weet niet of het een burn-out was, want ik weet niet goed wat dat is. Ik weet wel dat ik uitgeput was en dat ik moest rusten. Maar rusten was lastig.
Aanvankelijk rustte ik enkel als ik gewoon niet meer kon. Ik had een permanente strijd met mijn lichaam en haalde er zelfvertrouwen uit dat ik telkens over de grenzen van dat lijf kon. Maar soms sloeg dat lijf terug en velde me.
Toen werd ik ziek en was ik nog steeds in verzet.
Pas nu, pas nu, werken we samen. Dat lijf en ik. Ik rust, ook als ik niet met mijn tong tussen mijn voeten loop. Ik rust als de man gaat lopen ’s avonds. Dan ga ik in het grote bed liggen en lees ik een boek. Ik rust op mijn vrije dagen. Dan ga ik met de man koffie drinken of lunchen, banjeren we door de stad, ga ik in de tuin in de zon zitten met een tijdschriftje. Ik rust zonder schuldgevoel, zonder strijd. Rusten is gewoon een deel van het leven. Rust komt na inspanning.
Zoals de dag na de XL dag die ik net beschreef. Ik ga naar het werk, doe wat ik moet doen, en ga dan naar huis. Midden op de dag. Want ik heb gisteren anderhalve werkdag gehad, dus ga ik nu rusten. Ik ben van plan even op bed te gaan liggen, maar kom voorbij een massagezaakje waar ik me even laat kneden. Daarna doe ik boodschappen, kook ik voor de mannen, we eten. De man moet weg, dus na kinderbedtijd nestel ik me met een boek in bed, goed wetende dat ik in slaap ga vallen. Ik word wakker als hij thuis komt. We praten, ik ben rustig en loom als een poes. Ik heb ruimte. En tijd.