Prinses is moe

Avond. Ik voel dat de pijn toeneemt. Ik lig lang op de bank, verzamel krachten om nog wat te doen. Plots ben ik bang dat het heel erg gaat worden. Ik ga in een soort overleef-modus en doe het hoogstnoodzakelijke dat echt gedaan moet worden, als ik morgen uitval.

Midden in de nacht. Pijn, verwarring, mijn spijsverteringsstelsel geraakt in de knoop. De peuter wordt wakker. In mijn hoofd woeden donkere gedachten over alles afzeggen dat de komende dagen op de agenda staat, en wie ik kan bellen als het mij niet lukt de kinderen naar school te brengen.

Middag. Ik moet naar Pim, de emotioneel-lichaamswerk-therapeut. Ik wil gaan, maar mijn lijf kan niet meer. Ik neem medicatie voor mijn maag, en een pijnstiller. En een kop koffie. Zit rillerig in de auto. Lig even later op de matras waar hij behandelt. Midden in een oefening lopen er tranen over mijn wangen – ik ben te moe en te ellendig om diep te ademen. Hij zoekt, volgt de sporen van wat mijn lijf vertelt en plots voel ik me duizend kilo zwaar, niet meer in staat te bewegen en vertel ik hem over zwanger zijn en dat ik door mijn bekkeninstabiliteit niet voor mezelf kon zorgen en dat Dirk weg ging en ik dagenlang alleen was en op bed lag. De angst. De schaamte. Dat niemand in die periode me beschermde. Of me hielp. Dat ik geen bescherming of hulp heb durven vragen. Het is een heftige sessie. Ik strompel naar buiten.

Middag. Ik lig op de bank als de dame van Familiehulp komt. Ik schaam me, ze denkt vast dat ik lui ben. Maar ze begrijpt het. Beter dan ikzelf, zo lijkt het wel.

Op het werk. Ik moet een bespreking leiden die vier uurt duurt, met slecht een handje vol mensen. Ik voel het meteen, ik kom traag op gang, nadenken kost me moeite. Mijn maag kan niets verdragen. De pijn deelt plaagstootjes uit in mijn armen, mijn polsen, de gewrichten van mijn vingers, … Ik neem een pilletje uit mijn tas. Probeer het onopvallend te doen, maar uiteraard wordt het gezien. Na een kwartier neem ik er nog eens omdat ik het niet red. Ik heb het gevoel dat zelfs ademen pijn doet, mijn bekken geeft een constant scherp pijnsignaal af, mijn spijsvertering ligt overhoop van de pijn en ik ben bang dat ik moet kotsen van uitputting. Bij het tweede pilletje vraagt een deelnemer wat ik neem en waarom. Ik speel open kaart en hou het zo kort mogelijk. De medicatie begint te werken, ik ontspan, haal het einde van de vergadering, bel al mijn andere afspraken af, rijd naar huis. Ik schaam me, voel me zwak, maar het is uitgesloten dat ik me vandaag zo verder sleep. Ik ben vroeg thuis, besluit een kort bad te nemen voor ik de kinderen ga ophalen want ik voel me leeg en vies en alles doet pijn. Na het bad moet ik tien minuten op bed liggen voor ik in staat ben te vertrekken naar de kinderopvang. Ik neem me voor te fietsen, maar weet dat dat niet realistisch is. Ik kijk in de spiegel van de auto en schrik zelf van mijn grauwe gezicht.

In het boek van Peter Aelbrecht (Homo Energeticus) staat het volgende bij de inleiding:

’s Morgens voel ik me een wrak. Mijn armen en benen doen pijn en mijn hoofd is loodzwaar. Ik kan met moeite op de rand van mijn bed gaan zitten. De kamer tolt en ik voel me duizelig. (…) Ik drink in één teug een groot glas cola leeg in een snelle poging om voldoende energie te krijgen om mijn kinderen naar school te brengen.

Ik vond dit altijd een extreem stukje. Intussen zou ik het bij wijze van spreke zelf geschreven kunnen hebben, alleen drink ik geen cola maar gebruik ik nalu om me op te peppen en wat gedaan te krijgen.

Omdat het alleen maar een vage naam heeft (fibromyalgie?). Omdat het geen oorzaak heeft of één die we niet kunnen vinden. Omdat het er soms wel en soms minder is. Omdat het soms ongenadig is. Omdat anderen het zelden te zien krijgen. Omdat het soms lijkt alsof ik alleen maar lui ben of geen zin heb. Daarom is het moeilijk om te accepteren. Dat het een ziekte is en dat ik er rekening mee moet beginnen houden.