Nacht
Het is nacht. Ik lig naast de Peuter. Het weekend is voorbij en het was een strijd. Ik krijg het steeds moeilijker met mezelf. Uitputting, paniek, vechten met mijn eigen fysieke en mentale grenzen. Letterlijk ziek worden. Hoewel ik weet dat ik veel heb om dankbaar om te zijn, en dat ik een soort klik in mijn hoofd moet maken, vind ik het leven op dit moment gewoon echt niet leuk. Het is me te zwaar, er is te weinig leuks, te veel stress. Te veel en te weinig tegelijk. De druk om te veranderen wordt steeds groter, maar ik weet niet hoe. Ik moet door mezelf breken.
Dag
Ik ben ziek naar het werk gereden. Ik leid een groepsgesprek. Het gevoel van ziekte ebt weg. Ik krijg complimenten om de charmante (sic) manier waarop ik de dingen aanpak. Ik maak een telefoongesprek met een organisatie waar ik graag voor zou werken als zelfstandige. Verder heb ik een aantal nieuwe opdrachtjes gekregen, alweer vanzelf. En ik heb besloten een cursus te gaan volgen waarvan ik hoop dat het een beetje lifechanging zal zijn. We’ll see. Stel je voor dat de man van mijn leven daar in die cursus zit te wachten. Het moest maar eens gebeuren. Een nieuw verhaal. Ben ik er aan toe?
Avond
Ik eet iets met een collega. We praten. Hij noemt me een schat, luistert naar me, geeft me wat leuke indirecte complimenten. Dat een mooie en zeer intelligente vrouw ben. Nounou. Hij vertelt dat hij zelf op straat nooit bekeken wordt, maar dat ik daar vast geen last van heb. Gek. Ik ben maar gewoontjes, maar blijkbaar vinden Nederlanders me vaak charmant. Ik merk dat ik me in Nederland ook wat extraverter durf gedragen, wat vlotter, wat grappiger. Ik voel me daar meestal sterker, heb wat meer durf, ben wat assertiever. Ik heb al vaak gedacht dat dat land me deugd doet.
Het verhaal van Dirk komt op tafel. Hij benoemt de stappen die ik zet om afstand te nemen, ook al lukt het mij nog niet volledig. Ik spreek plots deze zin uit: ‘Het lijkt wel alsof ik soms fysiek ziek word omdat ik zo intens verlang dat hij voor me komt zorgen.’ Iets ervan is waar. We praten over leven en liefde en hoe iedereen een rol speelt omdat we onze eigen waarheid en die van anderen vaak liever niet zien.
Nacht
Op hotel. Leve hotels met pralines op de kamer. Ik maak koffie, ga aan het werk. Na enkele uren test ik of ik nog op mijn hoofd kan staan en ga moeiteloos in hoofdstand. Ik besluit te douchen, zittend op de grond in de inloopdouche. Water en ik. Zonen ver weg. Moederhart pijn. En tegelijkertijd voelt het ook zo vrij dat ik even alleen voor mezelf zorg, dat ik morgenvroeg met mijn werk mag ontbijten. Eigenlijk kan ik heel goed in mijn up zijn.
Nog meer nacht
Ik besluit dat ik naar de dokter ga. Mijn uitputting ga laten omzetten in tijd. Tijd om al die losse eindjes in mijn werk te weven in het geheel. Tijd om middagdutjes te doen als ik dat wil. Tijd om wel te mogen werken als ik wil, maar niet te moeten. Tijd om elke dag een goede yange maaltijd te koken – dat wil de voetreflexologe. En in mijn zelfoverschatting plan ik nog een uur yoga en een half uur fietsen per dag bij. Een week will do so far(*).
Diep nacht
Ik regel voor mezelf wat werkafspraken in de buurt van het geliefde zeehuis. Het idee om daar enkele keren alleen de nacht door te brengen, met de mogelijkheid tot een avondlijke eenzame strandwandeling, maakt me bang en opgewonden tegelijk. Ik realiseer me dat ik niet zozeer snak naar een partner, maar wel naar de luxe van met mezelf zijn. Met mezelf zijn in het zeehuis, een plek gevuld met herinneringen allerhande. Ik popel. Soms fantaseer ik zo over mijn oudere dagen, als de kinderen het huis uit zijn. Ik en een klein huis vol boeken. Leven volgens mijn eigen ritme – met eten, slapen, zijn, koffie, wandelingen, met de auto er op uit, lang, veel en goed met mezelf zijn. Ik denk zelden aan het oud worden met iemand. Soms fantaseer ik over het eigendom van het zeehuisje. Dan denk ik dat het vanzelf komt als het zo moet zijn.
Dag
Ik geef een hele dag cursus. De dag begint tamelijk gammel, ik ben nog steeds grieperig. Er wordt me een ontbijt opgediend door een lieve ober die twee keer komt vragen of alles naar wens is en of ik nog wat wil. Espresso, zeg ik, opkijkend van mijn papieren. En ik ben zo dankbaar om dat prachtige kopje dat hij even later voor me neerzet. Ik ben erg gevoelig voor zorg. En ook een beetje voor luxe.
Een half uur voor de cursus start, vraag ik me af hoe ik me door de dag heen ga praten. Ik heb weinig adem, er dansen zwarte vlekken voor mijn ogen, mijn tanden doen pijn, mijn haar doet pijn, mijn spieren doen pijn. Griepachtig. Ik neem twee pijnstillers. Schud mijn cursisten de hand. De eerste zinnen gaan moeizaam, en dan gebeurt het wonder weer. De ziekte ebt weg, ik sta er. Ik denk even niet aan de lange rit naar huis vanavond.
Het valt me op dat ik steeds minder voorbereid. Ik heb voor vandaag zelfs geen powerpoint gemaakt. Ik ontdek dat voorbereiding vaak iets is om je achter te verbergen. Dus ik dwing mezelf vandaag, naast alles wat ik wil overbrengen en meegeven, echt naar mijn cursisten te luisteren. Pertinente vragen te stellen, in te gaan op wat ze antwoorden, hen in gesprek te brengen met elkaar. Het lijkt wel alsof minder voorbereiding een betere dag oplevert. In de evaluatieronde hoor ik dat iedereen weer verder kan. Ik besluit iedereen nog een keer op te bellen tussen deze dag en de volgende. Vinger aan de pols houden.
Vanuit de auto bel ik naar mijn leidinggevende. Dat ik ziek ben. Dat ik naar de dokter ga, hem op de hoogte zal houden.
Nacht
Ik lig naast de Peuter. Hij wordt half wakker en zegt: ‘mijn moeke, mijn moeke‘.
‘Ik ben er, man,’ zeg ik.
Ik leg mijn hand op zijn voetje. We slapen.
(*) Ik kreeg drie dagen.