Ik heb functioneringsgesprek en ik ben niet nerveus. Vroeger ging ik dood voor die dingen, maar intussen kan ik al één en ander hebben, niet waar?
‘Ik begrijp niet hoe je dit allemaal doet,’ zegt mijn leidinggevende. Ik begrijp niet meteen wat hij bedoelt, en flap er mijn frustraties uit. Dat ik meer zou kunnen, dat ik me geremd voel door mijn thuissituatie. Dat ik zo vaak bang ben dat die collega’s die een echtgenote hebben die niet buitenhuis werkt en die dus thuis komen in een warm huis, waarschijnlijk met eten op tafel en kinderen die wat meer relax zijn dan de mijne, veel meer mentale ruimte hebben dan ik om te doen wat er moet gebeuren. Dat ik thuis kom in een koud huis, soms met een lege koelkast, meestal zelf moe en met vermoeide kinderen en dat veel alleen moeten redden zo veel mentale energie van me vraagt, dat ik moe ben. En dat ik gefrustreerd geraak omdat ik niet kan functioneren op een niveau dat ik zelf behoorlijk zou vinden.
Ik zwijg als ik zie dat de randen om zijn ogen rood kleuren. Ik ben verbluft, we zwijgen allebei. Ik voel hoe ook mijn ogen rood kleuren, maar ik huil niet. We kijken elkaar aan. Het lijken minuten.
Dat hij niet begrijpt hoe ik dit allemaal doe, zegt hij.
Dat hij een mens is, denk ik.
De dag daarna werk ik thuis. Ik kijk in mijn agenda en zeg afspraken af. ’s Middags eet ik pompoensoep onder een dekentje terwijl ik naar buiten tuur. Daarna ga ik een uur slapen, en als de wekker niet gegaan was, waren dat er 20 geworden. Die avond kook ik, voor de jongens en voor mezelf. De obligate puree van pastinaak en wortel. Maar ook prei, en tomaatjes, en quorn. En een kommetje sorbet toe. Soms denk ik aan het gesprek. Aan die blauwe ogen met dat rode randje. Ik voel me veilig, geloof ik.