Deze post zit als gevoel klaar in mijn hoofd en hart om geschreven te worden. Maar ik twijfel, want ik wil niemand kwetsen.
De laatste dagen, door de aankondiging van de zwangerschap van Kelly (hoera, van harte gefeliciteerd!) gonst blogland van de ongerustheid. Er worden volop ervaringen gedeeld over er onderdoor gaan, huilbabies, moed, er doorheen komen en hoe dat dan aan te pakken, bel-me-maar-als-het-te-erg-wordt, het kan ook meevallen, .. (Ook ik pleit schuldig.)
Mooie solidariteit, maar we vergeten iets.
Ik lees vaak een Facebook stukje van de Gentlemoms. Ze doen belangrijk werk, maar ik denk vaak dat ze iets vergeten. Ik word soms kregelig van het bezorgde zware sfeertje dat ik elke keer voel in de posts.
Er lijkt vaak zo’n ‘oe’ en ‘aaaah’-sfeertje te hangen rond moederschap. Als we het allemaal maar aankunnen, als we er maar niet onderdoor gaan, als de baby maar niet te veel huilt, als we maar niet crashen, als we maar zwanger kunnen worden, als we maar geen miskraam krijgen, als de bevalling maar niet te veel pijn doet, …
Ik heb ook mijn portie gehad, geloof me. Daarom durf ik bij deze spreken. Het is allemaal niet makkelijk. Kind 1 huilde en huilde en huilde, tot ik (na de osteopaat, dokters, kinderartsen, medicatie, homeopaat) desnoods bereid was hem op te geven voor één of ander toverritueel. Na vijf jaar heb ik nog steeds een boos kind waar ik de handleiding maar niet van vind. En dat is elke dag een strijd. Met hem, met mezelf.
De bevalling van kind 2 moest thuis plaats vinden. Na vruchteloos persen thuis (meer dan een uur, als een dier op handen en knieën) ben ik in volle persweeën naar het ziekenhuis gevoerd waar ze me helemaal plat gespoten en open geknipt hebben en ik het zweet zag parelen op de twee vroedvrouwen die over mijn buik heen lagen om het blauwe kind er uit te duwen. Het kan erger, dat weet ik. Maar het was niet leuk in de spiegeling van de raam te zien hoe de gyn mij down under uit alle macht openrok, het bloed gutste en dat het resultaat van dat brute geweld een punthoofdbaby was. Geweld, zo voelde het. Het leek wel een slachtpartij. Op het einde van de rit zat alles onder het bloed. Eenmaal wat opgelapt, lag ik alleen in een kamertje met mijn baby, was ik te zwak om hem te pakken, voelde ik me eindeloos schuldig en gefaald en kwam er een humeurige geïrriteerde vroedvrouw een half uur nadat ik op het belletje had gedrukt om te plassen. Ik had uiteraard amper spulletjes bij voor mij en de baby. Ik heb me zelden zo alleen en zielig gevoeld. Of misschien wel, maar dat is een ander verhaal. En ik heb nog weken op een zwemband gezeten.
Ok, too much information, ik heb me even laten gaan. Ik wil alleen even aantonen dat het hier ook geen hoera-verhaal is geweest.
Maar wat ik dus in het hele discours over het moederschap mis, is vertrouwen. Vertrouwen in onszelf als moeders. Vertrouwen in ons moederinstinct. Vertrouwen in onze veerkracht. Vertrouwen in onze omgeving en de mede-moeders die er voor ons zullen zijn. Vertrouwen in de vroedvrouw die met raad en daad als wijze vrouw aan onze zijde kan staan. Vertrouwen in ons lichaam dat heus wel weet hoe het moet baren en slimme truukjes heeft om de pijn te slim af te zijn zodat we niet standaard naar een verdoving moeten grijpen. Vertrouwen in onze borsten die melk maken. En in de kwaliteit van flesvoeding als dat niet lukt. Vertrouwen in heel dat hormonale huishouden dat je z’n gangetje mag laten gaan. In de volle wetenschap dat roze wolken uitzonderingen zijn, dat zwanger zijn zelden een feest is, dat bevallen altijd pijn doet, dat babies huilen (van zelden tot altijd en alles daar tussenin), en dat vrouwen dipjes hebben na de geboorte (van kraamtranen tot depressie en alles er tussenin).
Vertrouwen hebben ondanks de wetenschap dat het niet makkelijk is. Want er iets iets groters dan de dipjes, de depressies, de moeilijkheden, de pijn die allemaal heel ernstig en reëel zijn en die ik niet wil ontkennen of minimaliseren. En dat is onze natuur. Durven we ons daarmee te verbinden en daarin te vertrouwen?
Ooit schreef ik over de Libelle-trut en de Wolfsvrouw. De Libelle-trut die met allerlei truukjes perfect probeert te zijn, iedereen wil behagen en aan alle verwachtingen wil voldoen. De Wolfsvrouw die leeft vanuit haar eigen wijsheid en instinctieve natuur als vrouw en lekker doet wat ze zelf wil en in verbinding staat met de natuur, met zichzelf, met anderen.
Ik word steeds meer een Wolfsvrouw. Ik zeg steeds meer foert tegen wat iedereen vindt en wat moet. Ik aanvaard steeds beter dat het leven niet alleen happy en mooi is, maar dat je door diepe dalen trekt op weg naar hoge toppen en weer verder het dal in. Dat het leven zowel dor als vruchtbaar kan zijn. Dat je ontvangend in het leven kan staan in vertrouwen, in plaats van krampachtig controlerend en regelend. Dat de bron van wijsheid en energie in mezelf ligt, dat ik het niet moet halen uit wat ik hoop te krijgen als ik anderen behaag. Dat is een persoonlijke evolutie, en het pad is nog lang.
Maar ik ben nooit meer wolfsvrouw dan als ik zwanger ben en een afkeer voel van bepaalde voedingsstoffen omdat mijn lijf wijs is en weet dat ze niet goed zijn voor mijn ongeboren kind.
Ik ben nooit meer wolfsvrouw dan als ik me zwanger en doodmoe terugtrek in mijn hol waar ik rust om mijn kind te kunnen dragen en mijn krachten spaar voor het baren.
Ik ben nooit meer wolfsvrouw dan als ik op handen en knieën probeer te baren, de pijn door merg en been snijdt en ik in mijn volle kracht alles kan hebben en nog veel meer.
Ik ben nooit meer wolfsvrouw dan als iemand zijn hand uitsteekt naar mijn kleine baby in de draagdoek en ik instinctief voel dat ik het kind moet beschermen tegen alles en iedereen. Dat ik diegene die het ongevraagd aanraakt zou bijten. Dat ik een vage neiging voel mijn kind schoon te likken als het te veel naar het parfum ruikt van de vriendin die het op schoot heeft gehad.
Ik ben nooit meer wolfsvrouw dan als ik ’s nachts wakker word omdat er melk uit mijn borsten begint te stromen, en ik net op dat moment de eerste smakkende geluidjes van mijn baby hoor die honger begint te krijgen.
Ik ben nooit meer wolfsvrouw dan als ik met mijn roedeltje in het grote bed slaap en mijn armen beschermend rond mijn jongen leg.
Vrouwen, moeders. Het valt allemaal niet mee. We kunnen ‘oe’ zeggen. En ‘aaah’. En ‘oei’. En ‘wat als?’. Maar we kunnen er ook voor kiezen te vertrouwen. In onszelf, in onze natuur.
Bij deze hef ik mijn kop thee op de wolfsvrouw in elk van ons. Proost!