12 jaar is het geleden. De dag van onze proclamatie.
We waren met vier. Vier vriendinnen. Samen op schoolbanken tijdens het jaar, samen op kamp in de zomer.
Op de proclamatie applaudisseerden (wat een woord!) B. en ik voor K. en M., die beiden met grote onderscheiding afstudeerden. Ik was blij voor hen, en duwde het groene monster van de jaloezie een beetje weg. Ik was niet slecht, maar ook niet heel goed. Ik was vooral schoolmoe en ben naar de universiteit gegaan met het idee dat het hakken-over-de-sloot zou zijn. Altijd.
Een jaar later werd er weer geproclameerd. B. en ik waren geslaagd in eerste zit, van mezelf weet ik dat ik bij de drie ‘besten’ van het jaar was. M. studeerde in dezelfde stad als ik, maar had te veel gefeest en was niet geslaagd. En K. was er niet in geslaagd te kiezen welke richting ze uit wou, die had een jaar gewerkt en ging pas het volgende academiejaar op kot, naar ’t unief.
Jaren verstreken. Soms zagen we elkaar, in wisselende tweetallen, drietallen of soms met vier. Er werd in het buitenland gewoond, maar nooit door mij. Er waren relaties, en relatiebreuken. Verhuizingen. Eerste banen, voorlopige banen, ambities in de kunst – ook niet door mij, schuchtere pogingen tot allerlei dingen. Ik was de enige die kinderen kreeg, twee stuks.
Dit weekend zat M. op mijn bank. We aten ciabatta-pizza’s naar een recept van Jeroen Meus, dronken rode wijn, haalden herinneringen op, wisselden nieuwtjes uit, adviseerden elkaar over allerlei dingen en verzuchtten allebei dat we ons op die dag van de proclamatie niet hadden kunnen voorstellen dat ons leven vandaag zo zou zijn als het nu was.
B. en ik wandelden in het woud, en ik vroeg haar of ze haar leven voorzien had zoals het geworden was. Er kwam een verrassende ja. Een leven met veel omwegen, dat had ze wel verwacht.
Ik kijk terug op die laatste dag in het middelbaar. Ik lach om onze meisjesfantasieën over altijd-leuke relaties zodra we het ouderlijk huis maar verlaten hadden, over het kot met een balkon dat we zouden hebben, en de reizen die we zouden maken met een fiets met een karretje achter waarin een tentje zou liggen en drie onderbroeken.
Vandaag wordt niemand meer geproclameerd. Het leven is geen wedstrijd. In het contact met B., M. en K. realiseer ik me dat ik me vaak mislukt voel. En dat ik me schaam. Omdat ze me doen denken aan die intense tijd samen in het middelbaar. Omdat mijn leven gigantisch afgeweken is van het onuitgesproken ideaal dat ik toen had en waarvan ik uitging. Meer nog, ik zou er niet aan kunnen ontsnappen, want levens gaan nu eenmaal volgens deze logica: studeren, trouwen, huis kopen, kindje krijgen, nog een kindje krijgen, nog een kindje krijgen, terwijl een stabiele baan hebben die belangrijk is maar goed te combineren met de drie kinderen, en tenslotte misschien nog een extra kindje krijgen, het dessertje, en dan ‘mezelf weer wat gaan realiseren’ als die kinderbende in de lagere school zou zitten, en dat dan liefst in een cursus euh… Creatief schrijven ofzo. Er zouden jaarlijkse vakanties zijn naar Italië, de kinderen zouden iets leren over kunst en cultuur, er zou hen opgelepeld worden zorgzaam om te gaan met de aarde en als gezin zouden we vrijwilligerswerk doen en niet fanatiek, doch regelmatig, naar de kerk gaan. De (universitair geschoolde) partner en ikzelf zouden ups en downs hebben, maar nooit twijfelen of we het zouden volhouden samen. En dan van die kerstmissen onder een gigantische fonkelende boom met vier dochters met strikken in hun haar. Zo’n beelden. All would be well.
Nou. Vandaag zit ik als alleenstaande moeder in een huurhuisje met twee slapende kindjes in bedjes en een baan die niet zo goed matcht met mijn leven. En ik probeer het hoofd boven water te houden. Hoewel ik dit weekend een moment zielsgelukkig was toen ik door de stad liep met de kinderen – op zoek naar een krant en een espresso, fonkelt er niets.
En ik kijk naar de levens van B., M. en K. En ik zie ook weinig fonkelen. Veel wegen, dwarswegen, omwegen. Het is allemaal niet duidelijk waar het naar toe gaat. Er zijn partners, die wisselen wel eens. Er zijn geen kinderen, buiten de mijne. Niemand heeft een huis. Iedereen heeft een baan, maar na lang zoeken of twijfelen, of de bluts moet met de buil genomen worden: het is niet elke dag interessant, maar het is interessant genoeg.
Bij hen vind ik er niets mislukt aan. Ik vind dat ze authentiek in het leven staan. Keuzes maken, stappen zetten, doen wat goed is gegeven de omstandigheden van het hier en nu.
Waarom voelt het bij mij dan als falen? Ook ik heb toch gewoon gedaan wat ik dacht dat goed was in omstandigheden die ik soms wel en soms niet zelf koos?
Ik probeer wat milder naar mezelf te kijken. En naar de twaalf jaar tussen de proclamatiedag en vandaag. Er licht wel wat op, in die jaren. Misschien fonkelt er hier en daar wel iets. En met gekruiste vingers zeg ik: all will be well.