Mijn takenlijstje ligt klaar. Ik hoop dat ik het in twee uurtjes kan klaren, zodat ik op tijd in bed lig straks. Maar ik heb niet zo veel zin, dus blijf ik wat klikken en blogs lezen.
Ik kom terecht op een blog met veel foto’s, een verhaal van een gezin waarvan de mama kanker heeft, wat ontdekt is tijdens haar zwangerschap. Ik kijk, ik lees, ik voel me bijna een indringer in de ziekenhuiskamer, in de huiskamer, naast het bed, in de ziekenhuislift.
Tranen rollen over mijn wangen. Om twee dingen. Om het verdriet, de pijn, de ziekte, de duidelijke cesuur in de levens van de mensen die ik zie. Het is Crisis, met een grote C. Plots schaam ik me om mijn eigen verdriet. Ik heb zo veel om dankbaar om te zijn. Ik heb zo’n lieve kinderen. Volgend jaar kan alles wel alweer anders zijn. Verlaten worden en er alleen voor staan is het einde van de wereld niet.
En ik heb verdriet, om de confrontatie met de Liefde die ik zie. Op de foto’s, in wat er geschreven staat, tussen de regels. Het is mooie, warme, oprechte Liefde. En dan denk ik even aan Dirk, en mompel ik: ‘Verdomme, waarom konden we er niet wat meer van maken in onze begenadigde omstandigheden, met dat nieuwe kleine leventje van Babybroer die er net was bijgekomen?‘. Waarom zijn we niet bij machte geweest om wat gelukkiger te zijn? Alles was voor handen.
En dan blijf ik even stil, droog mijn wangen, hervind mijn lijstje. En steek ik eerst nog even een kaarsje aan.