Scherf, dolk, zwaard

En dan komt er een mailtje, van je ouders. De kern is dat ze je niet meer gaan helpen. Wat er omheen staat is geformuleerd om te kwetsen.
… Intussen heb je iets geleerd. Namelijk: maak het niet nog erger. Ga niet schoppen en slaan en roepen. Klap rustig de computer dicht, zet je kind op de fiets, ga tegen de wind in fietsen. Uren. Tot je moe bent en alles vlak voelt vanbinnen. Pak dan dat kleine handje achter je. Wrijf het warm. Ga naar huis.

Er zijn berichtjes en mailtjes van mensen die meedenken en meevoelen. Dat warmt. Maar zelf kan je even niet denken. Alles is vlak vanbinnen.

Je vraagt je af waarom dit gebeurt. Welke les het leven je probeert te leren. Wat je moet doen om het te doen ophouden. Wanneer het beter zal gaan. Of het nog erger kan worden. (Ja, vast wel. Als je ziek wordt. Of één van de kinderen.)

Hij komt. Voor het eerst in tijden is het contact minder destructief. Hij kookt. Je zit aan tafel, kijkt naar het tafelkleed. Eten is lastig. Voor hij weg gaat, geeft hij een zoen op je haar. Je haat die zoen, want het is zo afstandelijk. En tegelijk zaait het wat hoop. Als hij weg is, blijf je zitten. Starend naar het tafelkleed besef je dat je hem niet aangekeken hebt.

Je denkt terug aan de doktersafspraak. Twee dagen ziekteverlof. En: ‘soms moet je tot de bodem gaan voor je weer iets kan opbouwen’. Ja. Blijkbaar.

Je vlucht in een boek. Vonne van der Meer alweer. ‘Ik verbind u door’. Een verhaal over een lichte wrevel die doorgegeven wordt van mens tot mens. Een onredelijkheid, een krenking. Iedere krenking geeft aanleiding tot een nieuwe, met desastreuze gevolgen. Een tweede lijn door het verhaal is er één van liefdevolle gebaren, die ook doorgegeven worden en ook hun gevolgen dragen.
‘Waarom is het toch zo moeilijk om van de scherf in je hart geen dolk te maken?’, lees je. Ja, waarom? Je besluit dat je wil dat de ketting van pijn en verdriet ophoudt, dat je het niet wil doorgeven. Dus je probeert gewoon te verdragen, lief te zijn voor de kinderen, naar het tafelkleed te staren. Je probeert van de dolk in je hart geen zwaard te maken.

En dan zit je aan tafel. Alleen. En je kijkt naar het tafelkleed en je zegt luidop
laat
het
ophouden
laat
het
ophouden
laat
het
nu
even ophouden.
En je weet niet tegen wie. Dan zwijg je, sta je op en ga je doen wat moet.

En je denkt aan de weken met de ouders. Goed bedoelde, door hen verzonnen hulp. Hun plan, hun plek. En het hielp, natuurlijk hielp het. Maar het heelde de wonde niet die er is, want dat is een andere wonde die los staat van hun goede bedoelingen en hun hulp. En toen bleek dat het niet heelde, bleek er ook een geheime rekening te zijn die bijgehouden was, van alles wat ze voor je gedaan hadden. En die krijg je in je gezicht. Ze ontploft. Met verwijten erbij. Waardoor je besloot te gaan. En je realiseerde dat het een lief plan was, en een goede plek, maar niet jouw plan en jouw plek. Dat het je op een manier ook verder van je kinderen heeft verwijderd. En van jezelf.
En dan plots kan je hem een klein beetje begrijpen. Het is niet omdat je heel hard je best hebt gedaan, plannen hebt gemaakt en een thuis hebt proberen in stand houden, dat het zijn plannen waren, zijn oplossingen, zijn thuis. Misschien is hij wel helemaal verwijderd geraakt van zichzelf doordat jij zo hard je best hebt gedaan.
Dat realiseer je je. En dan vraag je je af of dat nu de les was die er te leren is. En of het dan nu mag ophouden.