Zondagochtend. Mijn ochtendhumeur trekt langzaam op. Ik ruim de keuken op en kies wat Babybroer als middagmaal gaat eten. Kleuterzoon zit aan tafel, te spelen. Hij wil drinken, ik waarschuw hem niet te morsen. Dan plots zegt hij: ‘Moeke, jij bent echt hopeloos!’. Ik kijk hem verbluft aan, en samen schieten we in de lach. Het wordt ons grapje.
Babybroer zit in de buggy. Hij slaapt. Ik ruik aan zijn haartjes en zijn gezichtje. Babygeur. Een vleugje Zwitsal. Ik ruik aan zijn handje. Peperkoek. Er zitten nog kruimeltjes in zijn handpalmpje. Ik ruik aan zijn kleine babystinkteentjes. Wat heerlijk.
Grote broer heeft een aantal keer een drama gemaakt bij het naar bed gaan. Het begon telkens met tijd rekken (ik wil nog even drinken, mijn pyama zit niet goed, ik wil nog iets vragen, …) en mondde uit in hysterische huilbuiten, éénmaal hebben we afgeklokt op 66 minuten brullen. En in plaats van medelijden te voelen, word ik daar alleen maar woest van (en geraak ik zelf zo overstuur dat ik uren nodig heb om er zelf wat van op mijn plooi te komen). Nu hebben we een nieuwe regel: als hij niet huilt, kom ik nog drie keer kijken: een keer snel, twee keer als hij al slaapt. Ik kom zijn kamertje binnen, hij ligt te wachten, kijkt me glunderend aan en zegt: ‘Goed, he?‘. En bepaalt dan meteen maar zelf dat hij morgen een lolly verdient.
Babybroer eet banaan. Hij steekt zijn handje uit, en probeert de banaan ook in mijn mond te stoppen. Eigenlijk is het een beetje vies, zo’n natte, slijmerige, voorgeproefde banaan, maar hij moet luidop lachen als hij mij eten geeft en ziet er zo verheugd uit, dat de banaan het lekkerste hapje van de dag wordt. Nog beter dan die pot choco die ik ’s avonds met een lepeltje leeg eet als troostvoer. En waarvan Grote Broer trouwens dacht dat die uit de poep van een olifant kwam (cote d’or) :). Weet ik meteen weer waarom hij zo moeilijk deed over zijn boterhammen de laatste tijd.
Zo vaak grijp ik naar mijn telefoon, om de Onwillige te smsen over de nieuwe kunstjes of leuke gebeurtenissen. Het besef dat dat niet kan, is altijd weer even een koude douche. Ik sta er niet enkel meestal alleen voor om vijf uur ’s ochtends of als ik ziek ben, maar ook als het gewoon leuk is of als ze zo ongelooflijk vertederend lief zijn.
Ik denk dan maar dat hij hopeloos is, en dat ik al die lekkere babylachjes en kleuterstreken fijn voor me alleen heb.