Vakantiemijmering: dag 4 deel 2

T.

Het is al dagen stil. Wil je me straffen met de stilte, zoals vroeger zo vaak? Wat kan ik ermee, wat moet ik ermee? Wat betekent het? En voor wat dan?

De gedachte dat je de kinderen helemaal achter lijkt te laten, vind ik bijna ondraaglijk. Ik kijk naar hen, besnuffel hen. Ik zie hen groeien en worden en zijn. Mooi en lief en klein.

Ik krijg veel hulp, maar ik merk telkens weer dat ik dit verdriet alleen moet verdragen. Dat is lastig. Het is lastig, T.

Vanbinnen stormt het. Ik krijg het allemaal niet op een rijtje. Vanbuiten doe ik maar, ik probeer maar. Zo normaal mogelijk doen.

Ik ben dertig en met mijn ouders op reis. Net barstte ik in tranen uit en zei ik dat ik niet alleen wil zijn. Beiden deden alsof ze me niet horen of zagen. Ik ging dan maar naar boven, naast Babyzoon liggen. Met een boek, afleiding zoeken.

Wat ik eigenlijk wou zeggen, is dat ik niet zonder jou wil zijn. Maar dat mag ik nergens zeggen, want een man die je zo in de steek laat, is het niet waard gemist te worden. En als ik eerlijk ben, mis ik vooral wat had kunnen zijn, minder wat was. Want het was niet goed en ik was niet gelukkig. Maar met jouw vertrek is ook al mijn hoop weg, mijn perspectief. De zeldzame momenten dat ik er in geloofde.

Nu geloof ik nergens nog in. Dat is lastig en past niet bij me. Ik geloof gewoon nergens meer in.

Soms denk ik terug aan heel vroeger. Aan een concert in Gent dat we samen zagen. Aan hoe ik die nacht ziek van vermoeidheid en rillend op de pechstrook stond. Aan hoe er in jouw huis een kersenpitkussen als cadeau klaar lag in het bed. Aan hoe ik totaal uitgeput en doodmoe met die gloeiende warmte tegen mijn buik en jou tegen mijn rug, in slaap kon vallen.

Ik denk terug aan nachten samen. Aan te laat komen op het werk omdat het te fijn was dicht bij je te zijn. Aan je warme buik, je aanrakingen, je geur. Dat ik me vrouw kon voelen omdat jij mijn man was.

Ik denk aan samen fietsen door Zeeland net een jaar geleden. Met een buik waarvan ik bijna omviel. Aan onze lachbuien, omdat ik in de kant was gaan plassen en door dat hoogzwanger zijn op mijn eigen teenslipper had geplast, die ik dan was gaan wassen in een schapendrinkbak, waarna ik niet meer over het hek geraakte.

Heel veel van mijn mentale energie gaat naar me rechthouden. Positief blijven denken. Mentaal telkens maar weer aanhaken aan iets. Iets van de kinderen, iets om dankbaar om te zijn. Ik doe zo hard mijn best, maar soms val ik er even doorheen zoals net. Dan snik ik luid, zeg ik dat ik niet alleen wil zijn en dat niemand snapt hoe confronterend het is dat mijn zus naar huis gaat en dat daar iemand op haar wacht. En dan reageert niemand, wordt er weg gekeken, krijg ik spijt, duw ik het doosje verdriet weer dicht en ga ik er op zitten om het toe te houden. Ik wil je dan bellen maar ik weet dat je niet zal opnemen. Dus zit ik in bed, en lees ik een boek, en luister ik naar de adem van Babyzoon. En probeer ik zo zacht mogelijk te huilen.

Ik ben dertig en ben met mijn ouders op reis. Ik heb geen partner, geen rijbewijs, amper geld om de maand door te komen, werk dat niet bij mijn gezin past maar dat ik wel graag doe, geen lef om een besluit te nemen, een hoofd vol herinneringen, een buik vol verdriet. Een doosje dat ik niet kan dicht houden. Eén voor één ontsnappen er herinneringen uit dat doosje, en telkens probeert mijn hoofd er een herinnering tegenover te plaatsen aan een moment waarop het echt niet goed ging maar het werkt niet.

T. Ik had zo graag gehad dat het had gewerkt. Dat we een gezin konden zijn. Dat ik nu naast je zou liggen, mijn hand op je buik, je rechte heup bevoelend, mijn neus in je krullen.
Verdomme.

En via de blog wordt er hulp geboden. Ergens schaam ik me er om. Ik wil niet iemand zijn die hulp nodig heeft. En tegelijkertijd weet ik dat ik die uitgestoken handen moet vastnemen, want dat ons iniminigezinnetje wel wat versterking kan gebruiken, en dat me verbinden met nieuwe mensen en vertrouwen genereren goed zou zijn voor me. Maar ik weet niet hoe, ik weet niet hoe ik die uitgestoken handen kan schudden. Ik weet het niet.

En ik zie het nieuws en weet van oorlog en beschoten vliegtuigen, en pijn en verdriet all over. En mijn situatie lijkt dan zo nietig, en zo luxe. Er is niemand dood, en ik red het ook wel en ik mag niet klagen. Maar dat verdomde doosje zit zo vol.

En als dit een lesje is van het leven, weet ik niet of ik het wel wil leren. Ja, het proeft naar leven in een ander soort bewustzijn, en ik ben dicht bij mezelf en dicht bij mijn kinderen. Maar misschien wil ik niets leren, misschien wil ik gewoon dat het leven wat makkelijker is, en dat ik mijn doosje bij het afval kan zetten.

Dat het tij zal keren en dingen beter worden, geloof ik alleszins niet meer. Dat dit allemaal een betekenis en bedoeling heeft, ook niet. Ik geloof in niets meer, want ik heb mijn best gedaan, en het is allemaal niet gelukt. En als er onschuldige mensen genadeloos uit de lucht geknald worden in deze wereld, geloof ik niet in een hogere macht die mijn pad leidt naar een happily ever after.

En ik weet dat ik anders moet denken, en dat ik zelf aan dat happily ever after moet werken. Alleen staat die kutdoos even in de weg.

Slaapzacht, T. Waar je ook bent. Denk je ook wel eens aan ons?

Vakantiemijmeringen: dag 4

Kind-van-me. Babyzoon.

Vakantie met jou. Je plukjes babyhaar ruiken naar zonnecrème, je tenen smaken naar zeewater. Verrukkelijk. Familie op bezoek en opa en oma paraat. Je wordt geanimeerd, geknuffeld, er wordt met je gespeeld, nichtjes spelen moedertje en neefjes brengen je aan het lachen. Aan zee kruip je door het zand en krijg je een emmertje en een schepje cadeau. Je stapt aan twee handen de zee in, trots, blij, en helemaal niet bang voor de komende golven, in je nieuwe rode zwembroek. ’s Avonds val je in een wit bodietje in slaap, ondersteboven in je vakantiebed, met je kleine knuffel in je handje. Ik blijf kijken. En snuffelen aan je vakantielijfje.
Wat heerlijk, man. Morgen meer van dat.

Kus.
Je moeke.