En dan rijden we door het bos. En jij zit achterop, kleintje. Als een paus groet je, afwisselend met je linker- en rechterhandje, de bomen, de struiken, de dieren van het bos. Thuis zong ik nog ‘de mopperman’ voor je (op de melodie van de mosselman) omdat je duidelijk niet uitgeslapen was, maar in de opvang lach je breed naar iedereen en heb je onmiddellijk een speeltje in het vizier waar je met je ‘Gollem’-kruipje (op één voetje en één knietje) op af gaat.
En jij Grote Broer. Je wil graag varen met een boot, en je hoopt dat we dat op vakantie gaan doen. Je telt alles nu. Ik zie je mompelend je vingertjes afgaan. Allemaal mensen die mee mogen op de boot: opa, oma, ik, jij, Kleine Broer, vrienden. Je komt vingertjes te kort. Ik zeg dat ik misschien wel bang ben op een boot, en jij antwoordt: ‘Ja, maar moeke, dan kan ik toch voor jou zorgen?’.
Stapelverliefd. Op maar liefst twéé mannen.