Morgen maken we er weer een stomme dag van

En dan breekt mijn hart, als je van uit je bedje roept: ‘ga je dan morgen met me spelen?’.

Vier ben je intussen. Vier trotse vingertjes. Maar eerlijk gezegd, is het niet makkelijk. Je bent zo vaak zo boos, je bent zo zelden tevreden. Als je iets hebt gekregen, een snoepje, een filmpje op youtube, een uitstapje, wil je altijd meer en lijk je nooit blij. Eten gaat moeilijk, het is elke dag een strijd.

En ik snap het wel. Je hebt wat meegemaakt en dat is niet fijn. En ik wil alles doen om de schade daarvan te beperken. Maar als ik terug kijk, zie ik dat het vanaf nacht één niet makkelijk was. Als baby heb je uren gehuild per dag, uren. Er was altijd onrust, je was zelden tevreden. Je was al lang twee toen je eens een nachtje door sliep. Daarvoor werd je minstens elke twee uur wakker, daarna meestal enkele keren per nacht. In de draagdoek was het wel eens goed, en ik heb je uren gedragen. ‘Hij heeft onrust,’ hoorde ik mezelf zeggen tegen mensen. En dat had je, onrust. Dat heb je nog steeds.

Toen Babybroer op komst was, ging ik er vanuit dat de hel weer ging beginnen. Maar hij was rustig, blij, sliep veel, lachte, speelt alleen. Nachten duren van 19u30 tot 5. Of 6 als ik geluk heb. Hij vindt het fijn in de opvang. Het gaat goed.

Pas door Babybroer ben ik me gaan realiseren hoe moeilijk jij het moet hebben, met die onrust vanbinnen. Stiekem maakte me dat ook wel kwaad. Waarom kon jij ook niet zo makkelijk geweest zijn? Ik heb momenten gehad dat ik totaal aan de grond zat, naar het werk moest bellen omdat ik op was, totaal uitgeput, van maandenlang geen nacht door te slapen, van al die zorgen, van intensief zorgen voor een kind dat je nooit tevreden krijgt. Ik heb mijn ouders midden in de nacht moeten bellen omdat ik het gewoon niet meer kon verdragen, ik werd gek. Ik heb het nooit gedaan, hoop dat ik er niet toe in staat was geweest, maar bij momenten heb ik heel goed begrepen dat sommige mensen door het lint gaan en hun baby iets aan doen. Op die momenten was de raad die ik bij K&G had gelezen goud waard: leg je baby op een veilige plek en ga naar buiten. Eén keer heb ik tegen je geroepen, en toen heb ik nog harder gehuild dan jij. Maar af en toe moest ik dus even aan de achterdeur gaan staan, verscheurd van de schuld omdat ik je alleen liet, al ging het maar om minuten. Maar het moest. Even.

En toen jij vanavond riep, en vroeg of ik morgen met je ga spelen, kromp mijn hart. Ik heb het gevoel dat ik HEEL de dag met je bezig ben, HEEL de dag. Dat ik niet aan Babybroer toe kom, niet aan het huishouden, niet aan mezelf. Ik ben ’s avonds meestal door en door kapot na zo’n dag met jullie twee thuis. En leeg. Maar eigenlijk, als ik heel eerlijk ben, speel ik bijna nooit met je. En dat realiseerde ik me net. Ik probeer heel de dag alles in de hand te houden, de boze buien te pareren, richtlijnen te geven, grenzen te stellen. Soms verzin ik een activiteit die we samen doen, zoals cakejes bakken of naar toneel gaan, of winkelen of fietsen. Maar dat zijn altijd dingen die ik kies, en niet jij.

Broer, Grote Broer. Morgen gaan we spelen samen. Ik beloof het. Ik hoop dat het me lukt er elke dag even tijd voor te maken, al is het maar een kwartiertje. Het spijt me dat ik het nu pas zie.

Slaap zacht, ventje. Morgen maken we er weer een stomme dag van. (En nu moet jij roepen: nee, een leuke!)